Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Het College stelt vast dat betrokkene de door appellante gestelde feiten en omstandigheden gemotiveerd heeft betwist. In essentie brengen appellante en betrokkene ieder een eigen versie van de wijze van advisering door betrokkene naar voren.
Het College ziet onvoldoende aanwijzingen dat betrokkene, in aanmerking genomen de aard van de destijds door appellante voorgenomen bedrijfsactiviteiten en haar duidelijke ambities dienaangaande, bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting over zowel 2008 als 2009 een standpunt heeft ingenomen inzake de kwalificatie van de (voorgenomen) activiteiten van appellante als onderneming, dat redelijkerwijs niet verdedigbaar was. De enkele omstandigheid dat de belastingdienst dit standpunt achteraf niet heeft geaccepteerd, en dat de rechtbank Leeuwarden (sector bestuursrecht; belastingkamer) de belastingdienst hierin gelijk heeft gegeven, maakt dit niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene appellante niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat zij door de belastingdienst voor de inkomstenbelasting niet als ondernemer zou worden beschouwd. Het oordeel van de accountantskamer dienaangaande acht het College juist.