ECLI:NL:CBB:2014:12

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
AWB 11/690
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting in verband met overtreding van de Meststoffenwet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 januari 2014, in de zaak met nummer AWB 11/690, staat de randvoorwaardenkorting van 5% centraal die aan appellant is opgelegd op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, had deze korting opgelegd vanwege een vermeende overtreding van de Meststoffenwet. Appellant, die in persoon verscheen, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van 4 augustus 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Na een zitting op 31 oktober 2012, waar de zaken met nummer 11/704 en 11/690 gezamenlijk werden behandeld, zijn de zaken gesplitst en is er afzonderlijk uitspraak gedaan.

Het College overweegt dat een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, zich moet houden aan de geldende beheerseisen, waaronder de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Appellant had volgens verweerder te veel mest uitgereden, wat in strijd is met de Meststoffenwet. Appellant betwistte de korting en voerde aan dat er in zijn kelder bezinksel was ontstaan, waardoor de bovenliggende laag grotendeels uit water bestond en hij binnen de gebruiksnormen was gebleven.

Het College oordeelt dat appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2011 en verklaart dit beroep niet-ontvankelijk. Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 15 november 2011, dat ook aan de orde is, stelt het College vast dat appellant in 2008 de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen heeft overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de opgelegde randvoorwaardenkorting van 3% terecht is. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 11/690
5101

Uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], appellant

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken verweerder (gemachtigde: mr. R. Lamain-Nuijen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2011 heeft verweerder appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 5 % opgelegd in verband met overtreding van de Meststoffenwet.
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft verweerder het besluit van 4 augustus 2011 herzien en appellant voor het jaar 2008 een randvoorwaardenkorting van 3 % opgelegd.
Op 31 oktober 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het geding gevoegd behandeld met het geding met nummer 11/704. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en heeft het College bepaald dat daarin afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1.
Op grond van de Europese landbouwverordeningen dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt de geldende beheerseisen in acht te nemen. Een van deze eisen houdt in dat water wordt beschermd tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Deze bescherming is nader uitgewerkt in de Meststoffenwet. Indien de landbouwer zich niet aan deze eisen houdt worden de betalingen verlaagd. Ingevolge artikel 66 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is de verlaging 3 %.
2.
Volgens verweerder heeft appellant door teveel mest uit te rijden in strijd gehandeld met het in de Meststoffenwet opgenomen verbod om in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de gebruiksnormen in acht zijn genomen. Om die reden is appellant een korting van 3 % opgelegd op de door hem aangevraagde rechtstreekse betalingen.
3. Appellant voert aan dat de randvoorwaardenkorting niet terecht is omdat verweerder er geen rekening mee houdt dat in de kelder bezinksel is ontstaan. Daardoor bestaat de boven het bezinksel liggende laag grotendeels uit water. Om die reden is appellant bij het uitrijden van de mest binnen de gebruiksnormen gebleven.
4.1
Naar het oordeel van het College heeft appellant geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2011. Het College zal het beroep daarom in zoverre wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
4.2
Ten aanzien van het op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tegen het besluit van 15 november 2011 gerichte beroep overweegt het College als volgt.
4.3
Bij uitspraak van heden op het hoger beroep van appellant met nummer 11/704 heeft het College beslist dat appellant in 2008 de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden. Daarmee staat vast dat appellant artikel 7 in verbinding met artikel 8 van de Meststoffenwet heeft overtreden. Dit betekent dat verweerder gehouden was een randvoorwaardenkorting van 3 % toe te passen.
4.4 Het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 is ongegrond.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.S.J. Albers en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014.
w.g. W.E. Doolaard w.g. E. van Kerkhoven