In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 januari 2014, in de zaak met nummer AWB 11/690, staat de randvoorwaardenkorting van 5% centraal die aan appellant is opgelegd op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, had deze korting opgelegd vanwege een vermeende overtreding van de Meststoffenwet. Appellant, die in persoon verscheen, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van 4 augustus 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Na een zitting op 31 oktober 2012, waar de zaken met nummer 11/704 en 11/690 gezamenlijk werden behandeld, zijn de zaken gesplitst en is er afzonderlijk uitspraak gedaan.
Het College overweegt dat een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, zich moet houden aan de geldende beheerseisen, waaronder de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Appellant had volgens verweerder te veel mest uitgereden, wat in strijd is met de Meststoffenwet. Appellant betwistte de korting en voerde aan dat er in zijn kelder bezinksel was ontstaan, waardoor de bovenliggende laag grotendeels uit water bestond en hij binnen de gebruiksnormen was gebleven.
Het College oordeelt dat appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2011 en verklaart dit beroep niet-ontvankelijk. Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 15 november 2011, dat ook aan de orde is, stelt het College vast dat appellant in 2008 de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen heeft overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de opgelegde randvoorwaardenkorting van 3% terecht is. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 wordt ongegrond verklaard.