ECLI:NL:CBB:2014:109

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
AWB 12/294
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestuurswijziging van een vereniging en inschrijving in het handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant, die als voorzitter van de vereniging was ingeschreven, was in beroep gegaan tegen een besluit van de Kamer van Koophandel dat een bestuurswijziging van de vereniging had ingeschreven. Dit besluit was genomen op basis van een opgave tot wijziging van het bestuur, die door een nieuwe bestuurder was ondertekend. De appellant betwistte de rechtmatigheid van deze bestuurswijziging en stelde dat de inschrijving in het handelsregister onterecht was gebeurd, omdat de procedure niet volgens de statuten van de vereniging was verlopen en er sprake zou zijn van valsheid in geschrift.

Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel de opgave tot wijziging van het bestuur had ontvangen en dat deze opgave was ondertekend door een bevoegd persoon. De appellant had pas op 14 december 2011 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 september 2009, en het College oordeelde dat er geen reden was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De procedure die leidde tot de bestuurswijziging voldeed aan de bepalingen van de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging. Het College concludeerde dat de opgave tot uitschrijving van de appellant als bestuursvoorzitter afkomstig was van een bevoegd persoon en dat er geen gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/294
24300

Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2014 in de zaak tussen

[naam 1], appellant,

en

de Kamer van Koophandel, verweerster,

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het
bestuur van de vereniging[derde belanghebbende].

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2009 (het primaire besluit) heeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden (thans: de Kamer van Koophandel) een bestuurswijziging van de vereniging [derde belanghebbende] (de Vereniging) ingeschreven, inhoudende uitschrijving van het bestuur van de Vereniging, waaronder appellant als voorzitter, en inschrijving van een nieuw bestuur.
Bij besluit van 17 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging heeft een reactie ingediend.
Partijen hebben op elkaars stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellant is verschenen in persoon en verweerster is verschenen bij haar gemachtigde. Namens de Vereniging zijn verschenen[naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

1.
Op 1 januari 2014 is, onder intrekking van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, de Wet op de Kamer van Koophandel (hierna: de wet ) in zijn geheel in werking getreden.
Artikel 76, vierde lid, van de wet bepaalt, voor zover hier van belang, dat in wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een kamer van koophandel en fabrieken is betrokken, op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2, artikel 69 en artikel 70 van deze wet, de Kamer van Koophandel in de plaats treedt van die kamer van koophandel en fabrieken. Om die reden is in de partijstelling van deze uitspraak de Kamer van Koophandel vermeld.
2.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar overweegt het College als volgt.
Appellant heeft eerst op 14 december 2011 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In dat verband heeft appellant van meet af aan verklaard pas op deze datum kennis te hebben genomen van dit besluit, en vervolgens direct bezwaar te hebben gemaakt. Verweerder heeft verklaard dat het primaire besluit niet tevens (in afschrift) aan appellant is verzonden. Voorts is van belang dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit kan worden afgeleid dat appellant al eerder van het primaire besluit kennis heeft genomen dan wel redelijkerwijs kon hebben genomen. Gelet op het voorgaande ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerster het bezwaar van appellant wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3.
Ten aanzien van de inschrijving van de opgave tot de bestuurswijziging overweegt het College als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Handelsregisterwet 2007 wordt een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, die volgens de statuten de zetel in Nederland heeft, ingeschreven in het handelsregister. Artikel 18 van die wet bepaalt dat tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerst lid, onderdeel a en b, het tweede lid en het derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
Artikel 4, eerste lid, Handelsregisterbesluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) bepaalt dat verweerster onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is en of de opgave juist is. Het tweede lid bepaalt dat, indien verweerster ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en ook van oordeel is dat die opgave juist is, zij onverwijld overgaat tot inschrijving.
In artikel 5, eerste lid, Handelsregisterbesluit 2008 is daarnaast bepaald dat verweerster weigert om tot inschrijving over te gaan als zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon. Het tweede lid bepaalt voorts dat verweerster kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien (onder e) zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
3.2
Verweerster heeft een opgave tot wijziging van het bestuur van de Vereniging ontvangen. Die opgave is ondertekend door[naam 2], één van de nieuwe bestuurders. Verweerster heeft bij brief van 12 augustus 2009 verzocht om nadere informatie, welke is ontvangen. Overgelegd zijn de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging alsmede stukken die zien op de procedure die heeft geleid tot het besluit van de Algemene Ledenvergadering (ALV) van 4 april 2009 tot wijziging van het bestuur van de Vereniging. Naar aanleiding van die informatie heeft verweerster de genoemde opgave ingeschreven in het Handelsregister.
Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte tot inschrijving is overgegaan omdat - samengevat - de bestuurswijziging onrechtmatig tot stand is gekomen. Verweerster heeft immers niet om machtigingen gevraagd van de leden, die niet op de ALV aanwezig waren. Voorts is bij de opgave van die wijziging valsheid in geschrift gepleegd, omdat zonder haar toestemming de handtekening van [naam 4] is gebruikt, aldus appellant.
3.3
Het College is op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting van oordeel dat de procedure, die heeft geleid tot de wijziging van het bestuur, aan de bepalingen van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging voldoet. Voor een besluit van de ALV inzake een bestuurswijziging is geen meerderheid van de leden van de Vereniging vereist; een meerderheid van de op de ALV wel aanwezige leden volstaat. Appellant betwist dit ook niet langer.
Vast staat dat de op 4 april 2009 gehouden - tijdig aangekondigde en vooraf toereikend geagendeerde - ALV vijf leden aanwezig waren. Vast staat tevens dat die vijf leden vóór het ontslag van appellant als voorzitter hebben gestemd en, onder andere, hebben beslist om [naam 2]tot één van de nieuwe bestuurders te benoemen, in de functie van secretaris/penningmeester. Het College is van oordeel dat verweerster dan ook terecht heeft geconcludeerd dat de hiervoor aangeduide opgave tot, onder meer, uitschrijving van appellant als bestuursvoorzitter afkomstig was van een tot opgave bevoegd persoon en dat geen aanleiding bestond voor gerede twijfel over de juistheid van de opgave. Reeds de (fysieke) aanwezigheid van vijf leden die instemden met het daartoe strekkende voorstel, onder meer, appellant te ontslaan en, onder meer, [naam 2] tot nieuw bestuurslid te benoemen kon bewerkstelligen dat dit besluit conform de bepalingen van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement en aldus rechtmatig kon worden genomen. De omstandigheid dat nog eens vijf andere leden door middel van schriftelijke machtigingen op deze vergadering in dezelfde zin als de vijf fysiek aanwezige leden aan de stemming hebben deelgenomen, legt, gelet op het voorgaande, derhalve geen gewicht meer in de schaal voor de beantwoording van de vraag of meerbedoeld besluit rechtmatig kon worden genomen. Hetgeen appellant met betrekking tot die machtigingen heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
Dat in dit verband op enigerlei sprake zou zijn van valsheid in geschrift, is onvoldoende aannemelijk geworden. Appellant heeft daarvan ook geen aangifte gedaan.
Bovendien heeft appellant geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid, die artikel 2:15 BW hem biedt, te weten de bevoegdheid om vernietiging van (in dit geval) het besluit van de ALV van 4 april 2009 te vorderen.
4.
Het beroep is ongegrond.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. P.H. Broier