ECLI:NL:CBB:2013:CA1514

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 10/726
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor internationaliseringsstrategie in de architectuursector

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 april 2013, werd de aanvraag van appellante, een samenwerkingsverband van 10 bedrijven/organisaties, voor subsidie onder de Subsidieregeling 2getthere afgewezen. De aanvraag betrof het project 'Archi-tectuur wordt Eco-tectuur, Alliance-NL gaat voor China', dat bestond uit twee demonstratieprojecten in Foshan en Xian. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de vereisten van een internationaliseringsstrategie zoals beschreven in de regeling. Verweerder stelde dat de ingediende strategie onvoldoende concreet was en alleen gericht op de uitvoering van de demonstratieprojecten, zonder een bredere visie op de positionering in de Chinese markt.

Het College oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van de regeling, met name omdat de rol van de overheid en de concrete activiteiten die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen niet adequaat waren beschreven. De appellante had niet aangetoond dat de overheid noodzakelijk was voor het slagen van de strategie. Bovendien werd vastgesteld dat de projecten ook zonder subsidie konden worden uitgevoerd, wat de afwijzing verder onderbouwde.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen internationaliseringsstrategie die niet alleen afhankelijk is van demonstratieprojecten, maar ook een duidelijke visie en concrete plannen moet bevatten. Het College verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de partijen werden op de hoogte gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 10/726
27300 Kaderwet EZ-subsidies
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2013 in de zaak tussen
Alliance-NL, te Amsterdam, appellante
(gemachtigden: ir. E. Vreedenburgh van Archipelontwerpers en ir. H.H. Tjhie van Tekton architecten)
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. M.W. Schilperoort en mr. I.F. Horstmeier)
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder appellantes aanvraag om subsidie voor het project ”Archi-tectuur wordt Eco-tectuur, Alliance-NL gaat voor China”, bestaande uit twee (deel)projecten in respectievelijk Foshan en Xian, afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012.
Gemachtigden van partijen zijn ter zitting verschenen.
Overwegingen
1. Het College neemt bij de beoordeling van het geschil de volgende feiten als vaststaand aan.
Appellante, een samenwerkingsverband van 10 bedrijven/organisaties, heeft op 18 juli 2009 een vooraanmeldingsformulier Subsidieregeling 2getthere voor twee projecten ingediend. Bij brief van 25 september 2009 is gereageerd op de vooraanmelding. Naar aanleiding van deze brief heeft appellante op 28 december 2009 een subsidieaanvraag gedaan. In de bijlagen bij de aanvraag bevindt zich onder meer het Projectplan Demonstratie Projecten van Alliance NL periode 2010-2012 (het projectplan).
2. Aan de orde is de vraag of verweerder appellantes subsidieaanvraag van 28 december 2009 terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
Ingevolge artikel 1 van de Subsidieregeling 2getthere (Stcrt. 2009, nr. 101; de Regeling) wordt onder een internationaliseringsstrategie verstaan een strategie ten behoeve van een samenwerkingsverband die is gericht op positionering in een buitenlandse markt, waarin de kansen en risico’s die zich voordoen op de buitenlandse markt worden beschreven en er wordt aangegeven welke activiteiten zullen worden uitgevoerd en welke niet-financiële ondersteuning van de overheid nodig is, om de doelstellingen van de strategie te realiseren.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling bevat een internationaliseringsstrategie in ieder geval:
a. een visie op de positionering van het samenwerkingsverband in een specifieke markt, waarin
benoemd worden de doelstelling, het gewenste resultaat, de knelpunten, de kansen en de uit
te voeren activiteiten;
b. een beschrijving van de rol van de overheid die noodzakelijk is om de uitvoering van de
internationaliseringsstrategie te doen slagen.
Op grond van artikel 11 van de Regeling wordt afwijzend beslist op een aanvraag voor zover:
a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
(…)
e. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;
(…)
h. de activiteiten onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren.
In de Toelichting bij de Regeling is vermeld dat een strategie zoals hier bedoeld uitgaat van een startsituatie en een gewenst eindresultaat en de middelen beschrijft die nodig zijn om vanuit die startsituatie dat eindresultaat te behalen. Het uitvoeren van demonstratieprojecten kan een wezenlijk onderdeel van de uitvoering van een internationaliseringsstrategie vormen.
3. Verweerder heeft de afwijzingsgronden onder a, e en h van artikel 11 van de Regeling van toepassing geacht. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de door appellante bij de aanvraag ingediende internationaliseringsstrategie ontoereikend moet worden geacht, nu die strategie alleen de uitvoering van twee demonstratieprojecten betreft. Het ontbreekt volgens verweerder aan een beschrijving van concrete activiteiten die noodzakelijk zijn om daadwerkelijk vervolgopdrachten te verwerven. Ook het gewenste eindresultaat is onvoldoende concreet beschreven. Het uitspreken van verwachtingen acht verweerder onvoldoende. Het had op de weg van appellante gelegen om breder te kijken dan deze twee projecten. De rol van de overheid heeft appellante slechts beschreven in algemene termen van de standaard economische diplomatie die ook zonder de subsidie wordt geboden. Gezien het vorenstaande staat voor verweerder vast dat de aanvraag niet aan de Regeling voldoet en voor zover hier wel van uitgegaan zou moeten worden, leveren de activiteiten een onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie. Aanvullend heeft verweerder gesteld dat het aannemelijk is dat beide projecten zonder subsidie zonder belangrijke vertraging kunnen worden uitgevoerd. Het project in Xian bevond zich reeds in de architectonische ontwerpfase en dat van Foshan in de initiële fase.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het doel heeft om een positie op de markt in China te verwerven. Daartoe heeft zij meerdere projecten ontwikkeld. In overleg met een begeleidende ambtenaar heeft zij ervoor gekozen om alleen subsidie aan te vragen voor de meest voortvarende projecten. De vooraanmelding die zij met het oog op de subsidieaanvraag heeft gedaan is inhoudelijk goedgekeurd. Het bevreemdt appellante dan ook dat haar aanvraag om subsidie is afgewezen. In plaats van de aanvraag af te wijzen, had verweerder met haar contact op moeten nemen zodat een en ander had kunnen worden opgelost.
Appellante heeft voorts gesteld dat verweerder de spelregels ongeoorloofd heeft gewijzigd door in het bestreden besluit met nieuwe argumenten voor afwijzing van de aanvraag te komen. De concreetheid die verweerder van appellante vraagt, kan volgens haar vanwege de dynamiek van de architectuur en ruimtelijke ordening niet worden gegeven. Appellante betwijfelt of de juridisch medewerkers van verweerder binnen het 2getthere programma wel voldoende op de hoogte zijn van vakinhoudelijke ontwikkelingen op het gebied van architectuur en ruimtelijke ordening. Tot slot heeft appellante erop gewezen dat de projecten door het niet toekennen van de subsidie een behoorlijke vertraging hebben opgelopen.
4. Het College stelt vast dat appellantes internationaliseringsstrategie, zoals neergelegd in het bij de aanvraag behorende projectplan, is gebaseerd op de demonstratieprojecten in Xian en Foshan. Daarin zijn de activiteiten beschreven waarmee appellante het doel om zich te positioneren op de Chinese markt wil bereiken. Een concrete beschrijving van de startsituatie, een eindresultaat en de wijze waarop dit resultaat kan worden behaald, ontbreekt echter. Hoewel een demonstratieproject, zoals ook vermeld in de Toelichting bij de Regeling, een onderdeel van de internationaliseringsstrategie kan zijn, is het gezien de definitie in artikel 1 van de Regeling en de in artikel 2 van de Regeling neergelegde eisen die aan de strategie worden gesteld, niet de bedoeling dat de strategie alleen is gebaseerd op demonstratieprojecten. Aan de eis van artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling is, gezien het vorenstaande, dan ook niet voldaan. Appellantes stelling dat het niet mogelijk was om een meer concrete strategie in te dienen, treft geen doel. Het is immers aan haar ervoor zorg te dragen dat zij voldoet aan de eisen die worden gesteld om voor de gevraagde subsidie in aanmerking te komen. Indien het indienen van een voor het voldoen aan de regeling voldoende concrete strategie niet mogelijk is, komen de gevolgen daarvan dan ook voor haar risico.
Het College is overigens van oordeel dat evenmin is voldaan aan het vereiste van artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling. Uit de aanvraag van appellante blijkt dat de rol die appellante van de overheid verlangt het bieden van diplomatieke ondersteuning en kennisuitwisseling met publieke kennisinstituten betreft. Met het in algemene bewoordingen benoemen van de wenselijke rol van de overheid, heeft appellante echter niet aangetoond op welke wijze zij de overheid noodzakelijk acht om de internationaliseringsstrategie te doen slagen.
5. Het College komt tot de conclusie dat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van de Regeling. De aanvraag komt derhalve reeds op grond van artikel 11, aanhef en onder a, van de Regeling niet voor toewijzing in aanmerking.
6. Aan de brief van 25 september 2009 van een ambtenaar van verweerders departement waarin is vermeld dat de vooraanmelding aansluit bij de uitgangspunten van de Regeling, was verweerder bij de beoordeling van de aanvraag niet gebonden. Zoals ook in de brief is vermeld, geeft het daarin vervatte advies geen recht op subsidie en kan pas na een formele en inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag een beslissing op de subsidieaanvraag worden genomen.
7. Verweerder heeft de subsidieaanvraag terecht en op goede gronden afgewezen. Aan beoordeling van de overige beroepsgronden komt het College gezien het vorenstaande niet meer toe.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, en mr. M.M. Smorenburg en dr. B. Hessel, in aanwezigheid van mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2013.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. N.W.A. Verrijt
Afschrift verzonden aan partijen op: