ECLI:NL:CBB:2013:CA1497

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/226
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2010 en de niet-beslissing op aanvullend bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een maatschap, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellante had op 24 april 2010 een Gecombineerde Opgave ingediend voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2010. Bij besluit van 1 juli 2011 werd de hoogte van de bedrijfstoeslag vastgesteld op netto €10.050,35. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, met name omdat verweerder niet had beslist op haar aanvullende bezwaar van 29 december 2011, dat betrekking had op de niet-uitbetaling van de subsidie natuur- en landschapsbeheer. Appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat de beheerseenheden niet voorgedrukt waren in de elektronische Gecombineerde Digitale Inwinning (GDI).

Tijdens de zitting op 13 februari 2013 heeft het College de argumenten van beide partijen gehoord. Het College oordeelde dat de beslissing op bezwaar betreffende de bedrijfstoeslag 2010 niet onvolledig was, omdat het aanvullende bezwaarschrift van appellante niet relevant was voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag. Het College concludeerde dat verweerder niet de bevoegde instantie was voor de vaststelling van de subsidie natuur- en landschapsbeheer, en dat appellante bekend was met deze bevoegdheidsverdeling.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, omdat appellante geen gronden had aangevoerd die konden leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier A.G.J. van Ouwerkerk, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 12/226
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2013 in de zaak tussen
Maatschap A en B, te C-Ammers, appellante,
gemachtigde: H. Rietveld, werkzaam bij Hans Rietveld Agrarisch Advies
en
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van appellantes bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 4 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het hiertegen gerichte bezwaar beslist.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 13 februari 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Appellante heeft op 24 april 2010 een Gecombineerde Opgave 2010 ingediend.
Met de Gecombineerde Opgave heeft appellante uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd, door aankruising van het hokje ‘ja’ bij ‘Aanvraag uitbetaling Toeslagrechten’. Bij ‘Aanvraag uitbetaling Subsidie natuur-en landschapsbeheer heeft appellante het hokje ‘nee’ aangekruist, blijkens het formulier.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante vastgesteld op netto €10.050,35. Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld. Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ook heeft beslist op haar aanvullende bezwaar van 29 december 2011 dat was gericht tegen het uitblijven van betaling van de subsidie natuur- en landschapsbeheer De beheerseenheden waren niet voorgedrukt in de elektronische Gecombineerde Digitale Inwinning (GDI), waardoor het voor appellante niet duidelijk was dat zij middels de Gecombineerde Opgave moest verzoeken om uitbetaling van de subsdie natuur-en landschapsbeheer 2010; er was volgens haar sprake van een kennelijke fout. Er wordt wel (materieel) aan alle voorwaarden voldaan.
3. Naar het oordeel van het College kan niet met succes gesteld worden dat de beslissing op bezwaar betreffende de bedrijfstoeslag 2010 onvolledig was omdat geen acht geslagen is op het aanvullende bezwaarschrift van 29 december 2011. Het College overweegt daartoe het volgende.
In artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied is bepaald dat Provinciale Staten van de onderscheiden provincies bevoegd zijn een verordening vast te stellen met betrekking tot ten laste van het investeringsbudget uitgevoerde steunmaatregelen als bedoeld in de artikelen 87, 88 en 89van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en maatregelen die ingevolge Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling voor cofinanciering uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling in aanmerking worden gebracht. Daaronder valt de Subsidie natuur-en landschapsbeheer. Ingevolge het vierde lid van artikel 11 de Wet inrichting landelijk gebied kunnen Provinciale staten deze bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk overdragen aan gedeputeerde staten. In de hier toepasselijke Subdsidieverordening Natuur-en Landschapsbeheer provincie Zuid-Holland is de bevoegdheid tot (onder meer) subsidieverlening en vaststelling van de jaarvergoeding na een verzoek om uitbetaling, van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland
geregeld.
Het bovenstaande houdt in dat verweerder niet de bevoegde instantie is als het gaat om de vaststelling van de jaarvergoeding en de uitbetaling van de subsidie natuur-en landschapsbeheer. Verweerder was dan ook niet gehouden om het aanvullende bezwaarschrift van 29 december 2011, nu dat uitsluitend een bezwaar bevatte dat was gericht tegen de niet-uitbetaling van die subsidie en niet de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2010 betrof, mee te nemen in het onderhavige bestreden besluit. Appellante is ook bekend met deze bevoegdheidsverdeling gelet op de beslissing van 18 oktober 2011 van het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland waarbij op het (eensluidende) bezwaar van 27 juli 2011 van appellante is beslist. Met het onderhavige beroep kan appellante niet bereiken – zoals zij ter zitting heeft toegelicht – dat het College beoordeelt of er in dit geval sprake is van een kennelijke fout omdat zij vreest, via de haar wel ter beschikking staande rechtsmiddelen, daarover bij de rechtbank en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een negatief oordeel te krijgen.
Nu appellante verder geen gronden heeft aangevoerd tegen de toegekende bedrijfstoeslag, kunnen de gronden niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.
w.g. M. Munsterman w.g. A.G.J. van Ouwerkerk