ECLI:NL:CBB:2013:CA1169

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/702
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen de besluiten van verweerder, de Staatssecretaris van Economische Zaken, inzake de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011. Appellant had op 7 maart 2012 een aanvraag ingediend voor de bedrijfstoeslag, maar deze werd op nihil vastgesteld omdat de afgekeurde oppervlakte groter was dan 20% van de goedgekeurde oppervlakte. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellant was het niet eens met de uiteindelijke vaststelling van de geconstateerde oppervlakte van zijn percelen.

Tijdens de zitting op 13 maart 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de oppervlakte van zijn percelen al jaren hetzelfde is en dat de wijzigingen in de vaststelling door verweerder onterecht zijn. Hij verzocht om een fysieke veldinspectie door de NVWA om de percelen op te meten. Verweerder daarentegen stelde dat de administratieve controle op basis van luchtfoto's de beste methode is om de oppervlakten vast te stellen en dat een fysieke inspectie niet nodig was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van beide partijen gewogen. Het College concludeerde dat verweerder de goedgekeurde oppervlakten van de percelen 2 en 3 correct had vastgesteld en dat de administratieve controles in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College verklaarde het beroep tegen het besluit van 13 juni 2012 niet-ontvankelijk, aangezien dit besluit was ingetrokken door verweerder. De uitspraak werd gedaan op 14 mei 2013.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 12/702
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 13 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Appellant is verschenen. Voor verweerder is de genoemde gemachtigde verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft verweerder het besluit van 13 juni 2012 vervangen.
Bij brief van 4 mei 2013 heeft appellant nadere stuken overgelegd.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting.
Overwegingen
1. Appellant heeft voor 2011 om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor 3 percelen met een totale oppervlakte van 2.59 ha opgegeven; perceel 1 is aangevraagd voor 1.11 ha, perceel 2 voor 0.94 ha en perceel 3 voor 0.54 ha. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag op nihil vastgesteld omdat de afgekeurde oppervlakte groter is dan 20 % van de goedgekeurde oppervlakte. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 2.09 ha en een afgekeurde oppervlakte van 0.5 ha. Bij het besluit van 13 juni 2012 heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard en de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen gewijzigd vastgesteld. Aangezien de aanvraagde oppervlakte 21,60 % groter is dan de geconstateerde oppervlakte wordt ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 de bedrijfstoeslag niet toegekend.
2. Appellant voert aan dat verweerder ieder jaar de oppervlakte van de grond gewijzigd vaststelt terwijl zijn percelen al jaren hetzelfde zijn. In dit verband wijst appellant erop dat zijn opgave bedrijfstoeslag 2010 wel is goedgekeurd maar die van 2011 niet. Appellant wil dat de oppervlakte van de door hem opgegeven percelen landbouwgrond in het kader van een fysieke veldinspectie worden opgemeten door medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Appellant stelt zich verder op het standpunt dat de grenzen van het geaccepteerde gedeelte van perceel 2 meer naar buiten moeten liggen. Voorts moet de rode lijn op het geaccepteerde deel van perceel 3 tegen de schuur aan liggen en is het deel tussen het woonhuis en de schuur geen erf maar weide omdat op dit gedeelte paarden lopen.
3. Verweerder geeft aan dat de wijze van constatering van oppervlakten door middel van een administratieve controle in overeenstemming is met de artikelen 28 en 29 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Verweerder ziet geen reden voor een fysieke veldinspectie aangezien de referentiepercelen en de perceelsgrenzen op basis van de luchtfoto van het betreffende premiejaar, al dan niet in combinatie met luchtfoto's uit eerdere jaren, duidelijk zijn waar te nemen. De werkwijze om op basis van deze duidelijk zichtbare perceelsgrenzen op de luchtfoto de perceelsoppervlakte te berekenen is de technisch beste methode om perceelsoppervlakten vast te stellen en dient bij voorkeur te worden gehanteerd. Een GPS-meting bij een veldinspectie is dus niet nauwkeuriger dan de metingen op basis van luchtfoto's en hebben geen toegevoegde waarde. In het geval van appellant bestaat geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De wijzigingen waarop appellant doelt zijn wijzigingen in het register van referentiepercelen als gevolg waarvan de geconstateerde oppervlakten eveneens zijn gewijzigd. Verweerder erkent dat de afgelopen anderhalf jaar veel wijzigingen hebben plaatsgevonden in het register van referentiepercelen. Redenen daarvoor zijn de totstandkoming van het nieuwe perceelsregister en de wijzigingen daarin teneinde de oppervlakte van de referentiepercelen zo precies mogelijk vast te stellen. Hoewel dit voor landbouwers verwarrend is geweest meent verweerder dat de oppervlakten die uiteindelijk voor appellant zijn geconstateerd zijn vastgesteld op basis van de referentiepercelen met de juiste oppervlakte.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangegeven ter zitting van het College, heeft verweerder de grenzen van de percelen 2 en 3 nogmaals beoordeeld. Door de luchtfoto's van diverse jaren van perceel 2 te vergelijken blijkt aan de zuidoost-zijde de grens nog iets verder naar buiten te kunnen worden gelegd. Aan de noordzijde is de grens naast de berm gelegd. De kale vlakte aan de westkant van het perceel, zoals die te zien is op de luchtfoto, is, als onbeteelde grond, geen subsidiabele landbouwgrond. De goedgekeurde oppervlakte van perceel 2 is 0.02 ha groter en is in totaal 0.72 ha. Op het stuk grond van perceel 3 tussen het woonhuis en de schuur heeft verweerder op luchtfoto's van diverse jaren achtereen enige grasgroei gezien. Dit deel wordt alsnog tot de subsidiabele oppervlakte van perceel 3 gerekend. Tevens is de referentiegrens strakker langs de schuur gelegd. De doorgang aan de noordzijde van het voormalige perceel 4 is meegenomen bij perceel 3; perceel 4 is komen te vervallen omdat het met perceel 3 is samengevoegd. De goedgekeurde oppervlakte van perceel 3 is 0.37 ha.
Tot slot geeft verweerder aan dat in de kadastrale oppervlakte ook de niet subsidiabele elementen zijn opgenomen zoals gebouwen, water en wegen en zodat hij die oppervlakte niet kan overnemen.
Het resultaat van de herbeoordeling is neergelegd in het besluit van 23 april 2013. In dit besluit heeft verweerder de geconstateerde oppervlakte vastgesteld op 2.17 ha. De aangevraagde oppervlakte is 2.59 ha. De afwijkende oppervlakte is dus 0.42 ha. Het verschil tussen beide is meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte, namelijk 19,35 % (0.42 /2.17). Daarom past verweerder een extra korting toe als bedoeld in artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van tweemaal het verschil tussen de geconstateerde en de aanvraagde oppervlakte (0.42 + 0.84 = 1.26 ha). De netto bedrijfstoeslag bedraagt 2.17 – 1.26 = 1.33 x € 1.300,16 = € 1.729,21.
5.1 Het College acht het beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 23 april 2013 en overweegt als volgt.
5.2 Een lidstaat moet administratieve controles uitvoeren op steunaanvragen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, waaronder de verificatie van de subsidiabele oppervlakte. Ter ondersteuning hiervan is een lidstaat op basis van Verordening (EG) nr. 73/2009 en Verordening (EG) nr. 1122/2009 verplicht om een systeem voor de identificatie van referentiepercelen op te zetten. In Nederland is dit systeem gebaseerd op topografische percelen, die dienst doen als referentiepercelen. Deze topografische percelen kunnen bestaan uit één of meerdere gewaspercelen. Met ingang van premiejaar 2009 zijn alle referentiepercelen opnieuw vastgesteld. Samen vormen zij de AAN-laag.
5.3 Het College stelt gelet op hetgeen ter zitting is aangegeven vast dat perceel 1 niet langer in geding is. Verweerder heeft de door appellant opgegeven en thans in geding zijnde gewaspercelen 2 en 3 gecontroleerd aan de hand van de referentiepercelen. Gelet op artikel 6, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is de functie van het systeem van referentiepercelen, (Agrarisch Areaal Nederland, 'AAN-laag') - dat in Nederland op luchtfoto's is gebaseerd - om informatie te leveren wat betreft de maximale subsidiabele oppervlakte. Blijkens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van deze verordening dient verweerder bij wijze van administratieve kruiscontrole de opgegeven percelen landbouwgrond met (de oppervlakte van) de referentiepercelen te vergelijken om na te gaan of de percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen. Dat verweerder de AAN-laag heeft gebruikt om te controleren of en zo ja in hoeverre de door appellant opgegeven gewaspercelen de maximale subsidiabele oppervlakte overschrijden is dus in overeenstemming met de regelgeving. Verweerder heeft in dit geval de oppervlakte van het door appellant opgegeven perceel landbouwgrond niet gemeten en ook niet hoeven meten. Verweerder kan immers ook zonder het perceel landbouwgrond te meten vaststellen of de opgegeven oppervlakte als zodanig de maximale subsidiabele oppervlakte van het referentieperceel te boven gaat.
Wat betreft de eventuele noodzaak van een controle ter plaatse in dit geval overweegt het College dat appellant geen voldoende concrete argumenten heeft aangedragen die erop duiden dat het vaststellen van de referentiepercelen op basis van de luchtfoto's tot onjuiste of onbetrouwbare resultaten heeft geleid en dat een controle ter plaatse het geëigende middel is om tot een juiste oppervlaktevaststelling te komen. Het College ziet daarom niet in dat verweerder een controle ter plaatse had moeten verrichten.
5.4 In het kader van de herbeoordeling tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder de grenzen van de percelen 2 en 3 in het voordeel van appellant bijgesteld en heeft hij de bij die goedgekeurde oppervlakte behorende oppervlakte berekend. Appellant heeft naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de referentiegrens (AAN-laag) dan wel de grens van de goedgekeurde oppervlakte van de percelen 2 en 3 onjuist heeft gelegd.
In zoverre appellant wil dat verweerder uitgaat van de kadastrale oppervlakte overweegt het College met verweerder dat deze beroepsgrond niet slaagt aangezien in de kadastrale oppervlakte ook de niet subsidiabele elementen zijn opgenomen.
5.5 Het College concludeert dan ook dat verweerder de goedgekeurde oppervlakten van de percelen 2 en 3 juist heeft vastgesteld op respectievelijk 0.72 ha en 0.37 ha.
6. Het beroep gericht tegen het besluit van 23 april 2103 is ongegrond. Aangezien verweerder het besluit van 13 juni 2012 heeft ingetrokken, zal het College het beroep tegen dit besluit
niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2012 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
w.g. M. Munsterman w.g E. van Kerkhoven