ECLI:NL:CBB:2013:CA0930

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/96
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Gecombineerde Opgave 2010

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, inzake de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. Het primaire besluit, genomen op 5 juli 2011, stelde de bedrijfstoeslag vast op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een bestreden besluit op 13 december 2011 waarin het bezwaar gegrond werd verklaard. Appellant verzocht om uitbetaling van zijn toeslagrechten voor vier percelen met een totale oppervlakte van 25,15 ha, maar verweerder ging uit van een oppervlakte van 23,00 ha en paste een korting toe.

Tijdens de zitting op 13 maart 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij recht had op 23 toeslagrechten en meer dan 23 ha landbouwgrond in gebruik had. Het College overwoog dat de vaststelling van de oppervlakte door verweerder was gebaseerd op de Gecombineerde opgave die op 13 mei 2010 was ingediend. Appellant had perceel 3 teruggetrokken, waardoor er nog drie percelen overbleven voor de uitbetaling van de toeslagrechten. De discussie concentreerde zich op de vraag of appellant tijdig een wijziging van de oppervlakte van perceel 1 had aangevraagd.

Het College concludeerde dat de verzoeken tot uitbreiding van de oppervlakte van perceel 1 na de indieningstermijn waren ontvangen en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die verweerder had moeten corrigeren. Daarom was verweerder gerechtigd om de oppervlakte van perceel 1 vast te stellen op 17,50 ha, zoals oorspronkelijk opgegeven in de Gecombineerde opgave. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/96
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 13 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Appellant is verschenen. Voor verweerder is de genoemde gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. Appellant verzoekt voor 2010 om uitbetaling van zijn toeslagrechten en geeft hiervoor 4 percelen met een totale oppervlakte van 25.15 ha op. Hij geeft perceel 1 op voor 17.50 ha. Op 15 september 2010 trekt hij perceel 3 (5.05 ha) in. Op 31 januari 2011 stuurt appellant een brief aan verweerder en geeft daarin aan dat aan perceel 1 twee gedeelten moeten worden toegevoegd. In een brief van 30 mei 2011 verzoekt appellant eveneens om de registratie van perceel 1 uit te breiden.
Bij het primaire besluit stelt verweerder de bedrijfstoeslag vast en gaat daarbij uit van 23,00 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 23.00 ha. Verweerder past een korting toe.
Appellant maakt tegen dit besluit bezwaar en stuurt een kopie van de Gecombineerde opgave 2010 mee waarop een handgeschreven aantekening staat dat bij perceel 1 een deel moet worden toegevoegd en dat dit perceel volledig in gebruik is bij appellante. De oppervlakte van de percelen 1, 2 en 4 beslaan volgens appellant respectievelijk 21.40 ha, 1.10 ha en 1.50 ha, dus in totaal 24 ha.
Bij het bestreden besluit verklaart verweerder appellants bezwaar gegrond aangezien perceel 3 ten onrechte was meegenomen voor de berekening van de toeslagrechten. Verweerder stelt de geconstateerde oppervlakte gewijzigd vast en laat de korting vervallen.
2. Tegen het bestreden besluit voert appellant aan dat hij 23 toeslagrechten heeft en (meer dan) 23 ha landbouwgrond in gebruik, maar dat verweerder het bedrag waarop hij recht heeft niet volledig uitkeert.
3.1 Het College overweegt hieromtrent als volgt. Verweerder is bij de vaststelling van de oppervlakte uitgegaan van de oppervlakten die zijn opgegeven in de Gecombineerde opgave zoals die op 13 mei 2010 is ingediend. Deze gecombineerde opgave bevatte – zoals hiervoor is uiteengezet – 4 percelen die voor de uitbetaling in aanmerking werden gebracht. Van die 4 percelen heeft appellant er één (perceel 3) teruggetrokken. Daardoor resteerden nog 3 percelen voor de uitbetaling van de toeslagrechten.
De discussie in de onderhavige zaak spitst zich toe op de vraag welke oppervlakte appellant voor perceel 1 heeft opgegeven en of een verzoek tot wijziging van de opgegeven oppervlakte van dat perceel is gedaan binnen de indieningstermijn voor de aanvraag dan wel of het nadien gedane verzoek tot wijziging had moeten worden toegewezen.
Vaststaat dat appellant bij het indienen van de Gecombineerde opgave op 13 mei 2010 perceel 1 voor een oppervlakte van 17.50 ha heeft opgegeven. De wijziging van de oppervlakte van perceel 1 is in bezwaar ter kennis van verweerder gebracht. Niet gebleken is dat dit eerder is gedaan.
De termijn voor de indiening van de Gecombineerde Opgave 2010 eindigt op grond van artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 op 15 mei 2010. Op grond van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 wordt de subsidie met 1 % gekort voor iedere werkdag dat de aanvraag te laat wordt ingediend. Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen. Wijziging van de aanvraag na deze termijn kan op grond van artikel 21 van deze Verordening als sprake is van een kennelijke fout.
3.2 Vaststaat dat de aanvraag van appellante op tijd is gedaan, maar dat de verzoeken van appellant tot uitbreiding van de aanvraag ruimschoots na sluiting van de aanvraagperiode zijn ontvangen. Van een kennelijke fout op grond waarvan verweerder appellante de mogelijkheid had moeten bieden zijn aanvraag ook na die periode te wijzigen is niet gebleken. Gelet op de hiervoor weergegeven regelgeving heeft verweerder dus terecht het verzoek om de uitbreiding van de opgegeven oppervlakte van perceel 1 afgewezen. Dat betekent ook dat verweerder bij het uitbetalen van de toeslagrechten moest uitgaan van de door appellant in de Gecombineerde opgave van 13 mei 2010 opgegeven oppervlakte van 17,50 ha.
3.3 De conclusie is dat verweerder terecht bij het bestreden besluit de constateerde oppervlakte van perceel 1 heeft vastgesteld op 17.50 ha.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
w.g. M. Munsterman w.g. E. van Kerkhoven