5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat de besluiten waarbij het vlees van de karkassen ongeschikt is verklaard voor menselijke consumptie zijn genomen door een officiële dierenarts van de VWA. Dit is in overeenstemming met artikel 5, lid 3, aanhef en onder e, en Bijlage I, Sectie II, Hoofdstuk V, onder 1, sub p van de Verordening, gelezen in samenhang met de artikelen 4, tweede lid, van de Regeling vleeskeuring en 7, aanhef en onder e, van het Mandaatbesluit.
De officiële dierenarts was derhalve bevoegd tot het nemen van deze besluiten.
5.2 Het College wijst erop dat dit geding betrekking heeft op de ongeschiktverklaring van het vlees van karkassen voor menselijke consumptie. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent volgens hem met verweerder gemaakte afspraken over het ophalen van de afgekeurde karkassen en de door het niet nakomen van die afspraken geleden schade, kan geen rol spelen bij de beoordeling van deze ongeschiktverklaringen. Mitsdien kan hierin geen reden zijn gelegen voor gegrondverklaring van het beroep.
5.3 Het College is voorts van oordeel dat de stellingen van appellant dat van zijn kant geen afwijkende geur is geconstateerd bij de karkassen, dat andere goedgekeurde karkassen van runderen op dezelfde wijze zijn gevoerd en gehuisvest en in een familierelatie staan tot de runderen waarvan de karkassen zijn afgekeurd, alsmede dat er geen vergelijking qua geur meer kon plaatsvinden tussen de afgekeurde karkassen en het goedgekeurde karkas, zonder nadere onderbouwing onvoldoende aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de (her)keuringsbesluiten en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. In zoverre faalt het beroep.
5.4 De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte appellant de mogelijkheid van het laten verrichten van een contra-expertise heeft onthouden slaagt. Het College overweegt daartoe het volgende.
5.4.1 Appellant heeft, in aanvulling op hetgeen hij in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, ter zitting uiteengezet dat hij met de VWA telefonisch contact heeft opgenomen om een contra-expertise te laten verrichten. Volgens appellant is hem dit geweigerd op de gronden dat ingevolge de Verordening alleen de officiële dierenarts een besluit kan nemen over de af- of goedkeuring van het vlees van een karkas, alsmede dat de Regeling vleeskeuring voorziet in de mogelijkheid van herkeuring.
5.4.2 Gelet op het concrete verzoek van appellant om een contra-expertise te laten verrichten, hetgeen niet door verweerder ter zitting is weersproken, is het College van oordeel dat het herkeuringsbesluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder betoogt weliswaar terecht dat uit de terzake geldende regelgeving volgt dat alleen een officiële dierenarts een besluit kan nemen betreffende de (on)geschiktverklaring van het vlees van een karkas voor menselijke consumptie, maar dat laat onverlet dat de officiële dierenarts, met inachtneming van de mening van een andere deskundige, tot een ander besluit betreffende de keuring kan komen. Deze motivering van verweerder acht het College dan ook niet draagkrachtig.
Nu verweerder appellant de mogelijkheid van het laten verrichten van een contra-expertise heeft onthouden, zonder hiervoor een gegronde reden aan te voeren, is het bestreden besluit, waarbij de keuringsbesluiten zijn gehandhaafd, in strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12, eerste lid, Awb tot stand gekomen.
5.5 Ingevolge artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, zoals deze wet luidde vóór 1 januari 2013 (hierna: Wbb), kan het College het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
In het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil ziet het College aanleiding verweerder op grond deze bepaling op te dragen de gebreken in het bestreden besluit, voor zover mogelijk, te herstellen.
5.5.1 Aangezien de karkassen inmiddels zijn vernietigd, is het niet meer mogelijk deze aan een (contra) expertise te onderwerpen teneinde vast te stellen of ze destijds op inhoudelijk juiste gronden zijn afgekeurd. Verweerder zal derhalve moeten onderzoeken of het mogelijk is het besluit van 10 mei 2010 te voorzien van een deugdelijke motivering waarom in dit geval geen contra-expertise hoefde plaats te vinden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de enkele omstandigheid dat uit de terzake geldende regelgeving volgt dat alleen een officiële dierenarts een besluit kan nemen betreffende de (on)geschiktverklaring van het vlees van een karkas voor menselijke consumptie, niet draagkrachtig is. Indien verweerder tot de conclusie komt dat aan het besluit geen deugdelijke motivering ten grondslag kan worden gelegd, zal hij zich moeten buigen over de door appellant gestelde schade die hij heeft geleden ten gevolge van het alsdan onrechtmatige besluit van 10 mei 2010. Het College wijst partijen in dit verband op de mogelijkheid dat zij onderling tot een oplossing komen.
5.5.2 Nadat het besluit van 10 mei 2010 is hersteld of vervangen zal op het beroep tegen dat besluit worden beslist. In de einduitspraak zal tevens worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.