ECLI:NL:CBB:2013:BZ8464

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 09/1277
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving van ontbonden buitenlandse onderneming uit het handelsregister

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken NoordWest-Holland, waarbij zijn bezwaar tegen de ambtshalve uitschrijving van de buitenlandse vennootschap C uit het handelsregister ongegrond is verklaard. De procedure begon met een brief van appellant op 29 september 2009, waarin hij beroep aantekende tegen het besluit van 25 september 2009. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 31 augustus 2009, waarin de Kamer van Koophandel had vastgesteld dat de vennootschap C, waarvan appellant de enige bestuurder was, al sinds 15 juni 1999 ontbonden was.

Tijdens de zitting op 13 september 2012 zijn beide partijen niet verschenen, ondanks deugdelijke oproeping. Het College heeft op basis van de ingediende stukken de feiten vastgesteld. Appellant had verweerster verzocht om informatie over de onderneming D, die verbonden was aan de ontbonden vennootschap C. Verweerster had appellant eerder verzocht om naar het kantoor te komen om de uitschrijving te bespreken, maar appellant heeft hier geen gevolg aan gegeven.

Het College heeft vastgesteld dat appellant niet heeft betwist dat de vennootschap C ontbonden was en dat de Kamer van Koophandel op goede gronden de inschrijving in het handelsregister heeft beëindigd. Appellant stelde dat de inschrijving van de onderneming D als eenmanszaak op zijn naam had moeten worden voortgezet, maar het College oordeelde dat appellant zelf de nodige opgave had moeten doen om deze omzetting te realiseren. De wet vereist dat wijzigingen in het handelsregister binnen een week na de wijziging worden doorgegeven, wat appellant heeft nagelaten.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de Kamer van Koophandel terecht de beëindiging van de inschrijving van C en de uitschrijving van de onderneming D heeft gehandhaafd. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1277 28 maart 2013
24100 Ontbinding rechtspersonen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken NoordWest-Holland, verweerster,
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 29 september 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweer[der/ster] van 25 september 2009.
Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2009, tot ambtshalve uitschrijving van C in het handelsregister, ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 oktober 2009 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 15 februari 2010 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 13 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen – hoewel daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen – niet zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In het handelsregister stond ingeschreven als buitenlandse vennootschap C, met als onderneming: D. Appellant stond als enig bestuurder van deze vennootschap ingeschreven.
- Bij brief van 9 maart 2009 heeft verweerster appellant verzocht informatie te verstrekken over de onderneming D, nu uit onderzoek was gebleken dat C al geruime tijd, sedert 15 juni 1999, was ontbonden.
- In een telefonisch onderhoud tussen partijen op 27 april 2009 is afgesproken dat appellant naar het kantoor van verweerster zou komen om de uitschrijving van C te bespreken. Hieraan heeft appellant geen gevolg gegeven.
- Nu van de zijde van appellant geen nadere reactie is gekomen heeft verweerster bij besluit van 31 augustus 2009 de beëindiging van de registratie van C ingeschreven in het handelsregister.
- Hiertegen heeft appellant bij brief van 9 september 2009 bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het betreffende bedrijf ingeschreven moet blijven.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
2.2 Appellant heeft in beroep aangevoerd dat verweerster hem te kennen heeft gegeven dat de uitschrijving van C in het handelsregister - wegens de ontbinding van die vennootschap in het Verenigd Koninkrijk -, erin zou resulteren dat de inschrijving van de onderneming D zou worden voortgezet als eenmanszaak op naam van appellant. Appellant wenst verweerster hieraan te houden.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat als appellant de onderneming als eenmanszaak had willen voortzetten hij voor deze aanpassing zelf opgave had behoren te doen.
2.3 Het College stelt voorop dat appellant niet heeft betwist dat de buitenlandse vennootschap C is ontbonden. Evenmin heeft hij betwist dat verweerster hierin op goede gronden aanleiding heeft gezien de inschrijving van C in het handelsregister met toepassing van de artikelen 38, eerste lid, juncto 34, tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007 (hierna: Hrw 2007) te beëindigen. Zodanige beëindiging brengt voorts - in beginsel - met zich dat ook de aan de vennootschap verbonden onderneming D niet langer is ingeschreven.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster de inschrijving van de onderneming D had moeten voortzetten als eenmanszaak op naam van appellant.
Met verweerster is het College evenwel van oordeel dat, indien appellant de inschrijving van D in Nederland wenste voort te zetten als een eenmanszaak hij hiertoe opgave had behoren te doen. Gelet op het systeem van de Hrw 2007, zoals onder meer blijkend uit de in artikel 18 van die wet opgenomen verplichting tot het doen van opgaven van wijzigingen ter inschrijving in het handelsregister, kan geen sprake zijn van een automatische omzetting. Appellant had de voortzetting van de inmiddels opgeheven C in een eenmanszaak moeten opgeven op de daartoe de voorgeschreven wijze. Ingevolge artikel 20, tweede lid, Hrw 2007 had deze opgave uiterlijk binnen één week na de wijziging moeten worden gedaan. Appellant heeft dit nagelaten zodat verweerster terecht geen aanleiding heeft gezien de inschrijving van de onderneming D voort te zetten als eenmanszaak op naam van appellant.
Het College heeft overigens geen aanknopingspunt gevonden voor de juistheid van de, door verweerster betwiste, stelling van appellant dat hem vanwege verweerster - ten onrechte - te kennen zou zijn gegeven dat wel degelijk een automatische omzetting zou kunnen plaatsvinden.
2.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat verweerster de beëindiging van de inschrijving van C in het handelsregister, met daaraan verbonden de uitschrijving van de daaraan verbonden onderneming D, bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gehandhaafd.
2.5 Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bannink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2013.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. L.C. Bannink