ECLI:NL:CBB:2013:BZ7802

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 10/1327
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om registratie in het architectenregister wegens niet voldoen aan ervaringseis

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 maart 2013, wordt het beroep van appellante A tegen de afwijzing van haar verzoek om inschrijving in het architectenregister als stedenbouwkundige behandeld. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldeed aan de ervaringseis zoals gesteld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Appellante had eerder een baccalaureaatsgraad in architectuur behaald aan de Polytechnische Universiteit van Minsk en een Master of Arts aan de Architectural Association School of Architecture in Londen. Echter, het College concludeert dat het beroep van stedenbouwkundige in het Verenigd Koninkrijk niet gereglementeerd is en dat de gevolgde opleiding aan de AA niet als een gereglementeerde opleiding kan worden aangemerkt. Hierdoor was de ervaringseis van twee jaar werkervaring in een andere lidstaat niet vervuld, aangezien appellante haar werkervaring in Nederland had opgedaan. Het College oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om registratie door verweerder terecht was, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gereglementeerde opleiding en de relevante werkervaring in een andere lidstaat voor erkenning van beroepskwalificaties.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 10/1327
33000 Wet op de architectentitel
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellante,
en
Bureau Architectenregister, verweerder,
gemachtigde: dr. H.A. Groeneveld, directeur van verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft verweerder het verzoek van appellante tot inschrijving in het architectenregister als stedenbouwkundige afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 december 2012 heeft verweerder een nader stuk ingediend. Appellante heeft daarop bij brief van 28 januari 2013 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013.
Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het College neemt bij de beoordeling van het geschil als niet betwiste feiten aan dat appellante aan de Faculty of Architecture van de Polytechnische Universiteit van Minsk een baccalaureaatsgraad in de richting architectuur heeft behaald. Dit diploma heeft in een eerdere procedure niet geleid tot inschrijving in het architectenregister. Sinds januari 2004 werkt appellante bij Bureau Bos, architecten en ingenieurs en adviseurs, te Baarn.
Op 6 november 2009 heeft appellante een Master of Arts (MA) behaald aan de Architectural Association School of Architecture (AA) te Londen door een “approved programme in Housing and Urbanism” te volgen. In verband met het behalen van haar MA heeft appellante op 11 januari 2010 op grond van artikel 10, eerste lid, onder g, (thans artikel 10, eerste lid, onder d) van de Wet op de Architectentitel (de Wet) verzocht om als stedenbouwkundige in het architectenregister te worden ingeschreven.
2. Bij de beoordeling van het verzoek om registratie is verweerder er vanuit gegaan dat het beroep van stedenbouwkundige in het Verenigd Koninkrijk niet is gereglementeerd. Voorts heeft verweerder geoordeeld dat de aldaar gevolgde opleiding aan de AA geen gereglementeerde opleiding betreft. Dit betekent dat het verzoek van appellante aan artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (hierna: de Algemene wet) moet worden getoetst. Die toets houdt volgens verweerder in dat appellante, om voor registratie als stedenbouwkundige in aanmerking te komen, moet voldoen aan de ervaringseis dat zij gedurende twee jaar voltijds dan wel een gelijkwaardige periode deeltijds het beroep van stedenbouwkundige heeft uitgeoefend in een andere betrokken staat dan Nederland.
Verweerder heeft geoordeeld dat appellante, nu zij haar werkervaring in Nederland heeft opgedaan en niet in het Verenigd Koninkrijk of een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) waar het beroep van stedenbouwkundige niet is gereglementeerd, niet aan die ervaringeis heeft voldaan. Het verzoek om registratie komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. Aan een inhoudelijke vergelijking tussen het kwalificatieniveau van de in het Verenigd Koninkrijk gevolgde opleiding en de corresponderende opleidingen in Nederland is verweerder niet toegekomen, omdat het verzoek reeds op grond van de te stellen voorvragen wordt afgewezen.
3. Appellante acht het onbegrijpelijk dat zij met het diploma van de AA niet voor registratie als stedenbouwkundige in aanmerking komt. De opleiding “Housing and Urbanism” aan de AA is een internationaal gerenommeerde opleiding, waarvoor een toelatingsselectie geldt. Een Nederlandse architect met hetzelfde diploma is wel toegelaten tot het architectenregister.
De stelling van verweerder dat het geen gereglementeerde opleiding betreft, is volgens appellante onjuist. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat de hier bedoelde opleiding door de Architecture Register Board en de Open University als een gereglementeerde opleiding wordt beschouwd. Verweerder heeft voorts ten onrechte niet getoetst aan artikel 2 van de Wet. In dat geval had verweerder haar moeten beoordelen op haar kennen en kunnen en daarbij ook de in Nederland opgedane werkervaring in aanmerking moeten nemen. Het vereiste van twee jaar werkervaring als stedenbouwkundige in een andere lidstaat van de EU acht appellante onzinnig. Bovendien moet die eis in strijd met de Richtlijn worden geacht. De Richtlijn wil volgens appellante juist bevorderen dat onderdanen overal in de EU kunnen werken. Tot slot heeft appellante het College verzocht de zaak aan te houden, ten einde het Nuffic haar diploma op basis van alle gegevens te laten waarderen.
4. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het verzoek van appellante terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005; hierna: de Richtlijn) bepaalt in artikel 3, eerste lid, onder e dat onder gereglementeerde opleiding moet worden verstaan: elke opleiding die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep is gericht en die uit een studiecyclus bestaat die eventueel met een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld.
In artikel 13, lid 2, aanhef en derde alinea van de Richtlijn is bepaald dat de in lid 1 bedoelde toegang tot en uitoefening van het beroep eveneens worden toegestaan aan aanvragers die het in dat lid bedoelde beroep tijdens de voorafgaande tien jaar gedurende twee jaar voltijds hebben uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd en die een of meer bekwaamheidsattesten of een of meer opleidingstitels bezitten. (…)
De in de eerste alinea bedoelde beroepservaring van twee jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding in de zin van artikel 3, lid 1, onder e), van de in artikel 11, onder b), c), d) of e) beschreven kwalificatieniveaus heeft afgesloten. Als gereglementeerde opleidingen van het niveau dat beschreven is in artikel 11, onder c) worden de in bijlage III bedoelde opleidingen beschouwd.
(…)
In artikel 1 van de Algemene wet wordt een gereglementeerde opleiding gedefinieerd als een
opleiding die specifiek op een bepaald beroep is gericht en die bestaat uit een studiecyclus waarvan de structuur en het niveau bij of krachtens wet zijn vastgesteld, in voorkomend geval aangevuld met een beroepsopleiding, beroepsstage of praktijkervaring, waarvan de structuur en het niveau bij of krachtens de wet zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Algemene wet wordt erkenning van beroepskwalificaties verleend indien de migrerende beroepsoefenaar in het bezit is van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijkt geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau, met toepassing van de onderscheiding in niveaus, bedoeld in artikel 9.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet wordt eveneens erkenning verleend indien de migrerende beroepsoefenaar het beroep in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag gedurende twee jaar voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds heeft uitgeoefend in een andere betrokken staat dan Nederland waar dat beroep niet is gereglementeerd en de migrerende beroepsoefenaar in het bezit is van een of meer opleidingstitels of door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattesten die:
a. blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau, met toepassing van de onderscheiding in niveaus, bedoeld in artikel 9, en
b. aantonen dat de migrerende beroepsbeoefenaar op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet wordt de beroepservaring van twee jaar, bedoeld in artikel 6, tweede lid, niet geëist indien de migrerende beroepsoefenaar met de opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding van het niveau, bedoeld in artikel 9, onder a, b, c, of d heeft afgesloten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid opleidingen opgenoemd in bijlage III van de richtlijn worden beschouwd als gereglementeerde opleidingen van het niveau bedoeld in artikel 9, onder c.
In de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet (kamerstukken II, 2006-2007, 31059, nr. 3, p. 25) wordt nader toegelicht dat artikel 6, eerste lid van die wet van toepassing is op de situatie dat het beroep in de lidstaat van herkomst is gereglementeerd. Het tweede lid van artikel 6 is van toepassing op de situatie dat het beroep in de lidstaat van herkomst niet is gereglementeerd en ook geen sprake is van een gereglementeerde opleiding.
5 Tussen partijen is niet in geschil, en voor het College is op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter zitting vast komen te staan, dat het beroep van stedenbouwkundige in het Verenigd Koninkrijk niet is gereglementeerd.
6. De vraag is of sprake is van een gereglementeerde opleiding.
Uit de gedingstukken, met name de door appellante bij de aanvraag overgelegde informatie over het programma van de hier bedoelde opleiding (Housing and Urbanism) en de brief van de directeur van de AA, de heer Hinsley, van 6 december 2010 is gebleken dat de opleiding een “postgraduate” opleiding betreft, die voor zowel praktiserende architecten en stedenbouwkundigen als ook voor andere beroepsgroepen openstaat en dat de opleiding vooral is gericht op (aanvullende) academische verdieping. Verweerder heeft daaruit terecht de conclusie getrokken dat niet wordt beoogd dat afgestudeerden aan de AA met alleen een opleiding Housing and Urbanism gekwalificeerde beroepsoefenaren zijn en dat daarom geen sprake is van een gereglementeerde opleiding, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet.
Het College merkt daarbij op dat dit niet afdoet aan de kwaliteit en de internationale gerenommeerdheid van de door appellante gevolgde opleiding. Deze aspecten spelen bij de vraag of sprake is van een gereglementeerde opleiding echter geen rol.
7. Nu het beroep van stedenbouwkundige in het Verenigd Koninkrijk niet is gereglementeerd en de gevolgde opleiding Housing and Urbanism aan de AA evenmin als een gereglementeerde opleiding kan worden aangemerkt, heeft verweerder de aanvraag van appellante terecht getoetst aan artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet. Ter beoordeling staat derhalve of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de in dat artikellid genoemde ervaringseis dat het beroep voorafgaand aan de aanvraag gedurende twee jaren voltijds dan wel een gelijkwaardige periode deeltijds in een andere lidstaat dan Nederland waar het beroep niet is gereglementeerd is uitgeoefend.
Het College is allereerst van oordeel dat deze ervaringseis, anders dan appellante stelt, niet in strijd met de Richtlijn moet worden geacht. Artikel 6, tweede lid van de Algemene wet betreft immers de implementatie van artikel 13, tweede lid, van de Richtlijn en bevat dezelfde eis als die in de Richtlijn wordt gesteld. Ten aanzien van het standpunt van appellante dat zij het onzinnig acht dat in Nederland opgedane werkervaring niet relevant is voor de ervaringseis uit artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet wordt overwogen dat het College niet treedt in de inhoudelijke beoordeling van de in dat artikellid van de Algemene wet neergelegde, met de Richtlijn corresponderende, eis.
Het College stelt vervolgens vast dat appellante haar werkervaring als stedenbouwkundige in Nederland heeft opgedaan en niet in een andere lidstaat dan Nederland waar het beroep van stedenbouwkundige niet is gereglementeerd. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan de ervaringseis als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet niet is voldaan.
Dat betekent tevens dat niet aan een inhoudelijke vergelijking tussen de opleiding in het Verenigd Koninkrijk en de corresponderende opleiding in Nederland kan worden toegekomen. Om die reden ziet het College geen aanleiding om, zoals appellante heeft verzocht, het aan de AA behaalde diploma Housing and Urbanism op basis van alle gegevens alsnog door het Nuffic te laten waarderen
8. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu geen sprake is van een gelijk geval. De Nederlandse architect waar appellante naar verwijst heeft, zo is gebleken, aan de AA ook andere diploma’s (RIBA I en II) behaald, die in andere EU-lidstaten tot automatische erkenning leiden en tot inschrijving in het architectenregister hebben geleid.
9. Het vorenstaande brengt het College tot de conclusie dat verweerder appellantes verzoek om registratie als stedenbouwkundige terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.J. van Lierop, mr. R.R. Winter en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. N.W.A. Verrijt