ECLI:NL:CBB:2013:BZ7161

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/583
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen berisping en boete opgelegd aan accountant wegens niet voldoen aan permanente educatie verplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A, een accountant, tegen een uitspraak van de accountantskamer die hem op 17 juni 2011 berisping en een geldboete van € 6.000,- oplegde. De klacht was ingediend door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) en betrof het niet behalen van de vereiste permanente educatie (PE) punten in de periode van 2007 tot en met 2009. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard, maar A stelde dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om aan de PE-verplichtingen te voldoen en dat hij niet op de aanmaningen van het NIVRA had gereageerd omdat hij deze niet had ontvangen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 augustus 2012 verscheen A persoonlijk, terwijl de klager werd vertegenwoordigd door zijn advocaat.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat A, gezien de bijzondere omstandigheden die hij naar voren had gebracht, niet verweten kon worden dat hij niet had voldaan aan de PE-verplichtingen en niet had gereageerd op de aanmaningen. Het College concludeerde dat de uitspraak van de accountantskamer niet in stand kon blijven en verklaarde het hoger beroep gegrond. De klacht werd ongegrond verklaard, en de bestreden tuchtuitspraak werd vernietigd. De beslissing van het College is gebaseerd op de Wet tuchtrechtspraak accountants en de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/583 27 februari 2013
20150 Wet tuchtrechtspraak accountants
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te X, appellant van een uitspraak van de accountantskamer van 17 juni 2011, met nummer 11/154 Wtra AK.
1. Het procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft bij brief van 26 juli 2011, bij het College binnengekomen op 27 juli 2011, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 26 januari 2011 door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA, hierna ook: klager), ingediend tegen appellant.
De accountantskamer heeft bij brief van 2 augustus 2011 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 2 augustus 2011 heeft appellant een aanvulling op het hoger beroepschrift ingediend.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft klager een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Op 28 augustus 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Namens klager is verschenen mr. Th.V.E. Bouma, advocaat te Amsterdam.
2. De uitspraak van de accountantskamer
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en appellant de maatregel van berisping opgelegd en een geldboete ten bedrage van € 6.000,-.
Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1 Ingevolge de Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: NVPE) dienen de (actieve) leden van het NIVRA per drie aaneengesloten kalenderjaren minimaal 120 permanente educatie (PE)-punten én per kalenderjaar minimaal 20 PE-punten te behalen. Het bestuur van het NIVRA kan op grond van bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van deze verplichting.
3.2 De klacht die is ingediend tegen appellant, zoals deze is weergegeven door de accountantskamer en door appellant niet wordt bestreden, houdt in dat appellant:
a. géén, althans minder dan 120 PE-punten heeft behaald in de driejaarscyclus 2007-2009 en dat, voor zover alsnog mocht blijken dat hij wel PE-punten heeft behaald ten aanzien van de kalenderjaren 2007, 2008 en 2009 en de driejaarscyclus 2007-2009, hij niet heeft voldaan aan zijn registratieverplichting;
b. in het geheel niet heeft gereageerd op herhaalde aanmaningen van het NIVRA inzake de op de betrokkene rustende PE-verplichtingen voor de driejaarscyclus 2007-2009.
3.3 Appellant heeft niet gereageerd op de klacht en is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen op de zitting bij de accountantskamer. In het hoger beroepschrift voert hij aan dat hij wegens gezondheidsproblemen niet heeft voldaan aan de PE-verplichtingen.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij niet op de brieven van het NIVRA van 4 mei 2010, 27 oktober 2010 en 13 januari 2011 heeft gereageerd omdat hij deze niet heeft ontvangen. Deze brieven zijn verstuurd naar het oude woonadres van appellant terwijl, zo stelt appellant, hij aan het NIVRA destijds wel een verhuisbericht had gezonden.
3.4 In de reactie op het hoger beroepschrift is door klager aangevoerd dat hij pas door het hoger beroepschrift kennis heeft genomen van de gezondheidsklachten van appellant, maar dat indien hij op de hoogte was geweest van de genoemde feiten en omstandigheden hij zeer waarschijnlijk geen tuchtklacht had ingediend dan wel deze zeer waarschijnlijk alsnog had ingetrokken. Volgens klager is het voorstelbaar dat de werkzaamheden van appellant in de periode van 2007 tot en met 2009 zodanig beperkt van aard en omvang waren dat hij feitelijk gezien van het toepassingsbereik van de NVPE zou zijn uitgezonderd, dan wel dat er aanleiding was geweest om appellant vanwege de uiteengezette bijzondere omstandigheden een (volledige) ontheffing te verlenen.
3.5 Het College stelt voorop dat klager de bevoegdheid toekomt bij overtreding van de NVPE in een bepaalde periode door een lid van het NIVRA, in casu de periode 2007 tot en met 2009, een tuchtklacht in te dienen.
3.6 Het College is evenwel van oordeel dat, gelet op de in hoger beroep door appellant naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden en in aanmerking nemende het nadere standpunt van de voorzitter van het NIVRA daaromtrent, appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet heeft voldaan aan de PE-verplichtingen in de betreffende periode en niet heeft gereageerd op aanmaningen van klager. De uitspraak van de accountantskamer kan om die reden niet in stand blijven.
3.7 Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de accountantskamer dient te worden vernietigd. Het College zal met toepassing van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, in samenhang met artikel 40 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, de zaak zelf afdoen en verklaart de klacht ongegrond.
3.8 Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 40 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
4. De beslissing
Het College
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.A.J. van Lierop, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. P.M. van der Zanden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. M.A. Voskamp