ECLI:NL:CBB:2013:BZ6280

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/430
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een innovatievoucher en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 maart 2013, in de zaak AWB 11/430, staat de geldigheid van een innovatievoucher centraal. Appellant, een ondernemer, had een grote innovatievoucher ontvangen op 16 maart 2010, maar kreeg op 23 maart 2011 een e-mail van verweerder waarin werd medegedeeld dat de voucher niet binnen de geldigheidsduur was verzilverd en derhalve niet meer geldig was. Appellant maakte bezwaar tegen deze mededeling, maar verweerder verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 27 mei 2011.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 20 februari 2013 werd het College geconfronteerd met de vraag of de e-mail van 23 maart 2011 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Het College overwoog dat de mededeling van verweerder niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg, maar louter informatief was. De geldigheid van de voucher was immers al geregeld in de Subsidieregeling innoveren, die stelde dat een innovatievoucher niet meer kan worden verzilverd na één jaar.

Het College concludeerde dat de e-mail van verweerder niet als een besluit kon worden aangemerkt en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het bezwaar tegen de mededeling van 23 maart 2011 werd niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van appellant diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het indienen van bezwaar en beroep in het bestuursrecht.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 11/430
Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2013 in de zaak tussen
A, te X, appellant
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Baarsma).
Procesverloop
Bij e-mail van 23 maart 2011 heeft verweerder appellant medegedeeld dat de grote innovatievoucher met nummer G102023 niet binnen de geldigheidsduur ter verzilvering is aangeboden en derhalve niet meer geldig is.
Bij besluit van 27 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen deze mededeling ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij e-mail van 18 februari 2013 heeft verweerder – desgevraagd – enkele stukken aan het College doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellant is in persoon verschenen, verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 Het College ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor de beantwoording van de vraag of de e-mail van verweerder van 23 maart 2011, met de mededeling dat de grote innovatievoucher niet binnen de geldigheidsduur ter verzilvering is aangeboden en derhalve niet meer geldig is, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het College overweegt daartoe als volgt.
2. Bij besluit (een e-mail) van 16 maart 2010 is appellant de onderhavige grote innovatievoucher verstrekt op grond van de – op de Kaderwet EZ-subsidies steunende – Subsidieregeling innoveren (Stcrt. 2008, nr. 243; hierna: Subsidieregeling).
De Subsidieregeling luidde – ten tijde en voor zover hier van belang – als volgt:
“ HOOFDSTUK 5. INNOVATIEVOUCHERS
§ 1. Begripsbepalingen
Artikel 5.1
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- grote innovatievoucher: een op grond van artikel 5.2, eerste lid, door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtproject, (…).
(…)
§ 2. Verstrekking innovatievouchers aan ondernemers
Artikel 5.2
1. De minister verstrekt op aanvraag een grote innovatievoucher aan een MKB-ondernemer die een kennisoverdrachtproject wil laten uitvoeren (…).
(…)
§ 3. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen
Artikel 5.7
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling die een kennisoverdrachtproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige grote innovatievouchers (…) overlegt.
(…)
Artikel 5.11
1. Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtproject ingediend en wordt behandeld op volgorde van binnenkomst.
2. De aanvraag moet binnen een jaar nadat de voucher aan de ondernemer is verstrekt, zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend schriftelijk verzoek kan de minister deze termijn verlengen.”
In de toelichting bij de Subsidieregeling is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“ Algemeen
(…)
8. Hoofdstuk 5 Innovatievouchers
(…)
Een innovatievoucher is een tegoedbon, uitgegeven door het ministerie van Economische Zaken voor een ondernemer uit het MKB. (…). Er zijn twee soorten innovatievouchers die allebei binnen een jaar na verkrijging bij SenterNovem gedeclareerd moeten zijn (…). Een dergelijke ‘declaratie’ heeft de vorm van een aanvraag om subsidie door de kennisinstelling (…).
(…)
Artikelsgewijs
(…)
Hoofdstuk 5. Innovatievouchers
(…)
Artikel 5.7
(…) Met een geldige innovatievoucher wordt bedoeld een voucher die op naam is gesteld van de ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord. Voorts is een innovatievoucher slechts geldig als het in de op de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd en vervolgens gedeclareerd bij SenterNovem. Indien de kennisinstelling bij de aanvraag om subsidie geen geldige voucher overlegt, wordt deze aanvraag (…) afgewezen.
(…)
Artikel 5.11
(…) Bij de aanvraag moeten in ieder geval worden meegezonden (…) de grote innovatievouchers die ten behoeve van het kennisoverdrachtproject (…) zijn ingeleverd. (…) Essentieel is dat innovatievouchers niet te lang ‘op de plank blijven liggen’ en dat de kennisinstellingen en de ondernemer hiermee op betrekkelijk korte termijn aan het werk gaan. De ervaring met de vouchers in de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat de gang van de MKB’er naar de kennisinstellingen en het tot stand komen van een match met de kennisinstelling tijd vergt. Om onnodige belasting van MKB’er, kennisinstelling en SenterNovem in verband met het verzoeken tot uitstel te voorkomen, is de geldigheidstermijn van de voucher gesteld op 1 jaar (zie lid 2). Dit betekent dat de kennisinstelling twaalf maanden nadat de ondernemer de innovatievoucher heeft gekregen dient te declareren bij SenterNovem. Er wordt vanuit gegaan dat er ruim de tijd is om de voucher te verzilveren.”
4. Uit de genoemde bepalingen van de Subsidieregeling en de toelichting daarbij vloeit voort dat een innovatievoucher niet meer kan worden verzilverd, en er geen sprake meer is van een geldige innovatievoucher in de zin van artikel 5.7 Subsidieregeling, als meer dan één jaar is verstreken na de datum van verstrekking van een (grote) innovatievoucher aan de ondernemer. Tussen partijen is dat niet in geschil. De hiervoor aangeduide mededeling van verweerder is dan ook niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg, maar louter informatief van aard. Het rechtsgevolg waarvan deze mededeling melding maakt, vloeit immers rechtstreeks voort uit de Subsidieregeling. Gelet hierop is de e-mail van 23 maart 2011 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb.
Ingevolge artikel 9 van de Kaderwet EZ-subsidies, zoals die ten tijde hier van belang luidde, kan een belanghebbende tegen een besluit, genomen op grond van deze wet, beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Aangezien artikel 7:1 Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens dat beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken, betekent het voorgaande dat tegen de mededeling van verweerder geen bezwaar kan worden gemaakt en verweerder het bezwaar van appellant tegen die mededeling ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
5. Het College komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit moet worden vernietigd, onder bepaling dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het bezwaar van appellant tegen de in de e-mail van 23 maart 2011 vervatte mededeling niet-ontvankelijk wordt verklaard. Gelet daarop komt het College aan een inhoudelijke beoordeling niet toe.
6. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door appellant voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 mei 2011;
- verklaart het bezwaar tegen de in de e-mail van verweerder van 23 maart 2011 vervatte mededeling niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 152,-- (zegge: honderdtweeënvijftig euro)
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Verwayen en mr. R.R. Winter en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.
w.g. B. Verwayen w.g. P.H. Broier