5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
Hoger beroep van de staatssecretaris
5.1 Het College stelt vast dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een door HG in het geding gebrachte beslisboom. Het College is van oordeel dat de rechtbank aan dat document niet de betekenis had mogen toekennen die zij daaraan bij haar interpretatie van het begrip biocide heeft gegeven. De rechtbank heeft daardoor een onjuist vertrekpunt gehanteerd en de conclusies die zij op grond daarvan heeft getrokken, kunnen naar het oordeel van het College dan ook niet worden gevolgd. Het hoger beroep van de staatssecretaris is reeds hierom gegrond en de bestreden uitspraak dient dan ook te worden vernietigd.
5.2 Het College zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen.
Voor de gronden van het beroep verwijst het College naar de uitspraak van de rechtbank.
Ter beantwoording staat de vraag of de middelen Watertankreiniger en Vlekweg biociden als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wgb zijn.
5.2.1 Het middel Watertankreiniger bevat de werkzame stof waterstofperoxide en is volgens het bij dat product behorende veiligheidsinformatieblad bedoeld om een watertank hygiënisch te reinigen. Door de werkzame stof wordt de watertank naar het oordeel van het College niet alleen schoongemaakt, maar worden ook micro-organismen in het water vernietigd. Dat de tank alleen wordt gereinigd, acht het College niet aannemelijk.
HG heeft het oordeel van de staatssecretaris niet kunnen weerleggen. Daarbij acht het College van belang dat P.F. Frederik, directeur van HG, op 6 juli 2009 ten overstaan van de toezichthouder en buitengewoon opsporingsambtenaar M. Plato, blijkens het (mede) door hem ondertekende procesverbaal, heeft verklaard dat Watertankreiniger de voedingsbodem wegneemt en daarmee voorkomt dat bacteriegroei kan plaatsvinden. Hetgeen dr. Razenberg ter zitting bij het College naar voren heeft gebracht, brengt het College niet tot een ander oordeel nu in zijn benadering de kwalificatie van het middel geheel afhankelijk wordt gesteld van de door de aanbieder van het product gelegde accenten.
Het College komt tot de conclusie dat ervan mag worden uitgegaan dat het middel wordt aangewend om de schadelijke stoffen in de watertank af te breken. Aan het aanwendingscriterium uit artikel 1, eerste lid, van de Wgb is dan ook voldaan.
Dat door HG geen biocidale reiniging wordt geclaimd, is naar het oordeel van het College niet van belang bij beoordeling van de vraag of aan het aanwendingscriterium als bedoeld uit artikel 1, eerste lid, van de Wgb, is voldaan. Uit de hiervoor in rubriek 2.2 van deze uitspraak weergegeven wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2005/06, 30 474, nr. 3, p. 50-51 en 69 en Kamerstukken II 1959-1960, 6014, nr. 3. p. 7) komt naar voren dat het uitgangspunt van de Wgb, en daarvoor van de Bestrijdingsmiddelenwet, is dat met het oog op mogelijke gevaren voor mens, dier en milieu ook stoffen die niet uitdrukkelijk met het oog op het gebruik als gewasbeschermingsmiddel of biocide op de markt zijn gebracht onder de werking van de wet vallen. De gebruiker van een middel moet er immers op kunnen vertrouwen dat deze middelen door de overheid op deugdelijkheid en veiligheid zijn beoordeeld. In de definitie van het begrip biocide uit artikel 1, eerste lid, van de Wgb is dit uitgangspunt met het woord “aangewend” weergegeven. De rechtbank heeft door overwegende betekenis toe te kennen aan de “claim” van een product, hetgeen erop neerkomt dat marketing kan bepalen of al dan niet sprake is van een biocide, naar het oordeel van het College blijk gegeven van een onjuiste uitleg van de wet, met name van artikel 1, eerste lid, van de Wgb.
5.2.2 Het middel Vlekweg is volgens het veiligheidsinformatieblad bedoeld om effectief en veilig weerplekken te verwijderen uit textiel. Met de werkzame stof kaliumpermanganaat wordt echter niet alleen de vlek, die veroorzaakt wordt door dode schimmels, weggehaald maar ook nog eventueel aanwezige levende schimmels. Dat wordt door HG ook niet betwist. De stelling van HG dat het doden van de schimmel niet wordt geclaimd, leidt op grond van hetgeen onder 5.2.1 is overwogen niet tot een ander oordeel. Bij beoordeling van de vraag of sprake is van een biocide is in dit geval van belang dat Vlekweg door de gebruiker wordt aangewend om (ook) de schadelijke organismen, de schimmels, te vernietigen. Aan het aanwendingscriterium uit artikel 1, eerste lid, van de Wgb is naar het oordeel van het College dan ook voldaan.
5.3 Het College komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat de door HG op de markt gebrachte middelen Watertankreiniger en Vlekweg biociden zijn. Nu HG daarvoor geen toelating heeft, heeft zij in strijd met artikel 20 van de Wgb gehandeld. De staatssecretaris was dan ook bevoegd een boete op te leggen. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris niet van zijn bevoegdheid gebruik had mogen maken. Het College zal daarom het door HG bij de rechtbank ingediende beroep, ook wat deze middelen betreft, ongegrond verklaren.
5.4 Hoger beroep van HG
Aan de orde is de vraag of HG voor de biocide HGX Houtwormmiddel over een eigen toelating diende te beschikken. Die vraag beantwoordt het College, evenals de rechtbank, bevestigend. Daartoe wordt overwogen dat het door HG op de markt gebrachte houtwormmiddel door de toevoeging HGX een ander product is dan de producten waarvoor al een toelating of een afgeleide toelating is afgegeven, zodat een eigen toelating vereist is. Nu HG niet over de vereiste toelating beschikt, heeft zij in strijd met artikel 20 van de Wgb gehandeld. De staatssecretaris was dan ook bevoegd om een boete op te leggen.
5.5 Het voorgaande betekent, dat het College, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van HG tegen het besluit van 7 april 2010 ook voor het door de rechtbank vernietigde onderdeel ongegrond verklaart. Consequentie daarvan is dat het beroep in zijn geheel ongegrond is en de opgelegde boete weer is vastgesteld op
€ 3000,-. Voor een proceskostenveroordeling vindt het College geen aanleiding.