5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit de aan appellante opgelegde last onder dwangsom terecht heeft gehandhaafd. Het College overweegt als volgt.
5.2 Appellante voert aan dat verweerder niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen omdat aan het opleggen van de last niet een tweetal waarschuwingen dat ziet op het vervoeren van dieren, is voorafgegaan. Deze beroepsgrond faalt.
Verweerder heeft besloten tot het opleggen van de last wegens overtredingen die zijn geconstateerd op 7 mei 2008, 28 juli 2009, 2 januari 2010, 14 januari 2010, 8 februari 2010 en 17 augustus 2010.
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder drie, schriftelijke waarschuwingen aan appellante heeft gegeven, te weten op 16 juni 2008, 11 augustus 2008 en 13 april 2010, wegens - door verweerder op verschillende data geconstateerde - overtredingen die zien op het vervoeren van varkens die daartoe niet geschikt werden geacht.
Vervolgens heeft verweerder, nadat op 17 augustus 2010 een officiële dierenarts wederom heeft geconstateerd dat appellante twee varkens heeft vervoerd die daartoe niet geschikt moeten worden geacht, bij besluit van 8 oktober 2010 besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom. Anders dan appellante stelt is derhalve sprake geweest van een tweetal waarschuwingen dat aan het opleggen van de last onder dwangsom is vooraf gegaan. Bovendien is gebleken dat - daargelaten de stelling van appellante of de strekking van het overtreden wettelijke voorschrift voor zowel de waarschuwingen als de last hetzelfde moet zijn - zowel aan deze waarschuwingen als aan de last ten grondslag is gelegd dat appellante varkens heeft vervoerd die daartoe niet geschikt werden geacht. Aan hetgeen appellante heeft opgemerkt over het niet tijdig inzenden van transportjournaals, wordt daarom voorbij gegaan.
5.3 Appellante heeft de aan de schriftelijke waarschuwingen ten grondslag gelegde overtredingen van artikel 6, derde lid, van de Verordening niet betwist.
Appellante heeft op 17 augustus 2010 wederom artikel 6, derde lid, van de Verordening overtreden. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat de chauffeur bekend is met de geldende regelgeving uit de door appellante verstrekte instructies en handboeken en de dieren direct naar het slachthuis zijn vervoerd in plaats van naar het exportverzamelcentrum, doet dat niet af aan de constateringen in de diergeneeskundige verklaring. Appellante heeft de dieren in strijd met artikel 6, derde lid, van de Verordening in samenhang met bijlage I, H I, punt 1 en 2, onder b, van de Verordening vervoerd. De stelling van appellante dat er een rechtvaardigingsgrond bestaat voor dit vervoer faalt. Nog daargelaten of de relevante regelgeving daarvoor ruimte biedt, blijkt ook uit hetgeen appellante zelf over dit transport opmerkt, dat de varkens helemaal niet vervoerd hadden mogen worden.
5.4 Appellante heeft gesteld dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Ook deze beroepsgrond faalt. De omstandigheid dat de overtredingen door werknemers van appellante zijn begaan maakt niet dat deze niet aan appellante zouden kunnen worden toegerekend. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder x, van de Verordening is een vervoeder een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor eigen rekening of voor rekening van een derde dieren vervoert. Het is de vervoerder die ingevolge artikel 6, derde lid, van de Verordening de dieren dient te vervoeren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I en bepaalt of een dier geschikt is voor vervoer. Indien appellante die beslissing feitelijk overlaat aan haar werknemers ligt het op de weg van appellante om haar werkprocessen zodanig in te richten dat de betrokken werknemer steeds een juiste beslissing neemt.
De onderhavige last onder dwangsom is opgelegd wegens het vervoeren van varkens die ziek of gewond waren. Nu vaststaat dat de normale bedrijfsvoering van appellante bestaat uit het vervoeren van varkens, valt niet in te zien dat de overtredingen niet aan appellante toegerekend zouden kunnen worden.
5.5 Wat betreft de hoogte van de opgelegde dwangsom overweegt het College dat deze in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Het College slaat in dit verband mede acht op hetgeen in de toelichting op de Beleidsregels is vermeld over het doel van de dwangsom - het wegnemen van een gedeelte van de omzet waardoor naar verwacht een effectieve prikkel ontstaat om nieuwe overtredingen te voorkomen - en de omvang van het bedrijf. Hetgeen appellante heeft aangevoerd stuit derhalve op het voorgaande af. De omvang van het transportbedrijf van appellante in aanmerking nemende valt niet in te zien dat de opgelegde dwangsom disproportioneel zou zijn. Overigens heeft appellante op dit onderdeel haar stelling niet nader feitelijk onderbouwd.
5.6 Het beroep van appellante is ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.