ECLI:NL:CBB:2013:BZ4102

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1415 AWB 10/1416
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van S&O-verklaring voor speur- en ontwikkelingswerk in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting

In deze zaak hebben appellanten, A BV en C BV, beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, waarbij hun aanvragen voor een S&O-verklaring voor het project "Testunit/beursopstelling (virtuele ober)" zijn afgewezen. De aanvragen werden ingediend op 30 juni 2010 en betroffen werkzaamheden die volgens de appellanten als speur- en ontwikkelingswerk konden worden aangemerkt onder de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De Minister had eerder S&O-uren toegekend voor twee andere projecten, maar de aanvraag voor het derde project werd afgewezen omdat de technische nieuwheid niet aannemelijk was gemaakt.

Tijdens de hoorzitting op 13 december 2012 werd de zaak besproken, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De Minister heeft in zijn besluiten gesteld dat de werkzaamheden niet als speur- en ontwikkelingswerk konden worden gekwalificeerd, omdat het zou gaan om routinematige ontwikkelingen zonder technische nieuwheid. De appellanten voerden aan dat de Minister in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door het bezwaar niet op de grondslag van het oorspronkelijke besluit te heroverwegen, maar het te behandelen als een nieuwe aanvraag.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister in redelijkheid had kunnen concluderen dat de appellanten onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat hun werkzaamheden onder de Wva vielen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.R. Eggeraat, met mr. J.M.M. Bancken als griffier, op 25 januari 2013.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer
AWB 10/1415 en 10/1416 25 januari 2013
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
1. A BV, te B, en
2. C BV, te D,
appellanten,
gemachtigde: mr. Th.J.A. Prüst, werkzaam bij Prosuma BV te Eindhoven,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Schrotenboer, werkzaam bij Agentschap NL.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 28 december 2010, bij het College binnengekomen op 29 december 2010, beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder van 23 november 2010.
Bij deze besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 31 augustus 2010, waarbij een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen is afgegeven voor twee van de drie door appellanten aangevraagde projecten, ongegrond verklaard.
Bij brief van 24 februari 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 13 december 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens verweerder is tevens verschenen ing. G.R. Rinsma, werkzaam bij Agentschap NL.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:
“Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:
1° technisch-wetenschappelijk onderzoek;
2° de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;
3° het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van het zelf verrichten van het speur- en ontwikkelingswerk, bedoeld onder 1° of 2°, of
4° het uitvoeren van een technisch onderzoek naar een substantiële wijziging van een productiemethode, indien de wijziging kan leiden tot een significante verbetering van het fysieke productieproces dat reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige, dan wel naar modellering van processen, indien deze kan leiden tot een significante verbetering van programmatuur die reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige;
(…)
q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 23 aan een S&O-inhoudingsplichtige of artikel 27 aan een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelings-werk.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 30 juni 2010 hebben appellanten aanvragen voor een S&O-verklaring ingediend voor de periode augustus tot en met december van het jaar 2010 voor de projecten 2010-01 “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)”, 2010-02 “Controlesysteem tbv TL-buizenproductie” en 2010-03 “Intelligente elektromotor”.
- Appellanten hebben bij e-mail van 30 augustus 2010 de technische nieuwheid van project 2010-01 “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)” nader toegelicht.
- Bij besluiten van 31 augustus 2010 heeft verweerder S&O-uren toegekend voor de projecten 2010-02 en 2010-03, doch de aanvragen voor project 2010-01 “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)” afgewezen.
- Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van S&O-uren voor project 2010-01.
- Op 28 oktober 2010 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Bij brief van 29 oktober 2010 heeft verweerder om aanvullende informatie verzocht. Appellanten hebben daarop gereageerd bij brief van 9 november 2010.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij het bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 31 augustus 2010 ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij in beide bestreden besluiten onder meer het volgende overwogen:
“Voor het project Testunit/beursopstelling (virtuele ober) is drie keer een S&O-verklaring afgegeven aan E. Met de overname van E heeft A ook dit project overgenomen. U heeft aangegeven dat A de oplossing van E herontwerpt. Nu er sprake is van herontwerp en omdat er mogelijk sprake is van wijziging in de stand der techniek, heb ik aanleiding gezien om in de primaire fase nieuwe vragen te stellen. Dit om na te gaan of er voor A met dit herontwerp nog sprake zou zijn van technische nieuwheid. Bij besluit van 31 augustus 2010 heb ik vervolgens uw aanvraag afgewezen omdat u de technische nieuwheid van dit project niet aannemelijk heeft gemaakt. (…) Bij mijn integrale heroverweging geeft uw stelling dat er sprake is van herontwerp door A, mij aanleiding om vragen te stellen die betrekking hebben op de technische nieuwheid van de voorgenomen werkzaamheden. Anders dan u ben ik van oordeel dat ik met het stellen van inhoudelijke vragen niet de grondslag van het bezwaar verlaat. Bij de integrale heroverweging dien ik alle informatie in te winnen die ik nodig acht voor het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag. Er is geen sprake van dat ik mij zou moeten beperken tot een marginale toetsing van het primaire besluit. (…)
Uit de beschrijving blijkt niet dat het meermalen juist positioneren van de bestelling, op basis van één sensor in een lineaire situatie niet kan worden opgelost met de gangbare en beschikbare technologieën en methoden. Het is niet aannemelijk gemaakt dat besturing voor het verplaatsen en positioneren van de bestelling meer is dan de toepassing van algemene regel- en besturingstechnieken. Het ontwerpen en afstellen van de gangbare regel- en besturingstechniek, dat de snelheid, het afremmen alsmede de nauwkeurigheid tot het gewenste kwaliteitsniveau inregelt, heb ik voorts niet als speur- en ontwikkelingswerk kunnen aanmerken. (…)
In de bezwaarfase vindt aldus een integrale heroverweging plaats. Elke aanvraag staat op zichzelf en wordt geheel opnieuw beoordeeld. In bezwaar bent u in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat u binnen uw project speur- en ontwikkelingswerkzaamheden verricht. Daarbij heeft u geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de ontwikkeling door de ondernemer zelf, mondeling te laten toelichten. In uw reactie op de gestelde vragen verstrekt u geen nieuwe inhoudelijke informatie. Derhalve heeft u mij niet aannemelijk gemaakt dat er bij uw project sprake is van technische nieuwheid.”
Ter zitting heeft verweerder aanvullend verklaard dat voor het betreffende project aan de voorgangers van appellanten in totaal reeds 960 S&O-uren zijn toegekend en dat verweerder ervan uitgaat dat die uren ook zijn besteed. Tijdens de hoorzitting is niet duidelijk geworden waarom appellanten, die nog niet aan het project waren begonnen, niet op het spoor van hun voorgangers zouden kunnen doorgaan.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben – samengevat en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
In het bestreden besluit is verweerder zonder dat te motiveren geheel aan het bezwaarschrift voorbij gegaan. Verweerder heeft in strijd met artikel 7:11 Awb gehandeld door niet op de grondslag van het bezwaar het primaire besluit te heroverwegen maar het bezwaar te behandelen als een nieuw te beoordelen aanvraag. In het bestreden besluit is tevens ongemotiveerd voorbij gegaan aan het voornaamste bezwaar van appellanten, dat verweerder de technische nieuwheid van het project onder gelijke omstandigheden tot driemaal toe wél aannemelijk heeft geacht. De aanvragen bevatten, zeker in samenhang met alle aanvullend verstrekte informatie, voldoende informatie over het technisch nieuwe werkingsprincipe met bijbehorende concrete technische knelpunten en onzekerheden voor het te bereiken resultaat. Verweerder heeft deze aanvragen ten onrechte afgewezen.
Daarbij is verweerder onzorgvuldig geweest door informatie die door verweerder is gegenereerd aan appellanten toe te schrijven. Verweerder heeft namelijk zelfstandig een eigen nieuwe invulling aan de aanvragen gegeven, door ervan uit te gaan dat het positioneringsprobleem in een lineaire situaties beperkt is. Appellenten hebben echter aangegeven dat er wel degelijk sprake is van een positioneringsprobleem doordat klanten, die iets bestellen bij de virtuele ober, door de virtuele ober op wisselende en willekeurige posities dienen te worden gelokaliseerd waarna de ober deze locatie dusdanig dient te interpreteren dat deze een drankje met hoge snelheid zonder morsen kan uitserveren. Het betreft derhalve geen positioneringsprobleem in een lineaire situatie sec maar een positioneringsprobleem in een lineaire situatie waarbij de positionering variabel en willekeurig is en deze tevens met een variabele snelheid dient te worden gepositioneerd, waarbij de variabele snelheid dusdanig hoog moet zijn en de ober voldoende snel geremd kan worden zodat er niet gemorst wordt met het te positioneren glas met drank. Ook is verweerder in het primaire besluit ten onrechte ervan uitgegaan dat het technisch probleem van het project zou schuilen in het toepassen van een transportband.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De grief dat verweerder in strijd met artikel 7:11 Awb heeft gehandeld door het primaire besluit niet op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen, maar het bezwaar te behandelen als een nieuw te beoordelen aanvraag, faalt.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvragen afgewezen, omdat de werkzaamheden met betrekking tot project 2010-01 “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)” volgens verweerder niet tot speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden gerekend. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat het zou gaan om een routinematige ontwikkeling, zodat geen sprake was van technische nieuwheid. Dat verweerder zich bij de heroverweging van het primaire besluit niet heeft beperkt tot argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld, doch heeft gekozen voor een volledige heroverweging, in die zin dat opnieuw is onderzocht of de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva is niet in strijd met artikel 7:11 Awb.
5.2 Inhoudelijk is de vraag aan de orde of verweerder terecht heeft geoordeeld dat appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat bij de werkzaamheden in het kader van het project “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)” sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge de Wva wordt een S&O-verklaring afgegeven aan een S&O-inhoudingsplichtige dan wel een S&O-belastingplichtige die hiertoe voorafgaand een aanvraag heeft ingediend en voornemens is in een kalender(half)jaar een voor hem technische nieuw fysiek product of productieproces te ontwikkelen. Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden waarvoor een verklaring wordt aangevraagd onder de werkingssfeer van de Wva vallen, is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden en het kennis- en ervaringsniveau van de aanvrager. In het kader van de integrale heroverweging heeft verweerder in de uitnodiging voor de hoorzitting verzocht om ervoor te zorgen dat tijdens de hoorzitting een of meer personen aanwezig zijn die een goede technisch inhoudelijke toelichting kunnen geven. Omdat volgens verweerder de technische knelpunten tijdens de hoorzitting niet duidelijk zijn geworden, heeft verweerder na de hoorzitting schriftelijk om aanvullende informatie verzocht. Appellanten hebben daarop gereageerd met hun brief van 9 november 2010, waarin bij de beantwoording van de door verweerder gestelde vragen meerdere keren is volstaan met een verwijzing naar de door appellanten ingediende aanvraagformulieren.
Het College is op grond van de zich in het dossier bevindende gegevens die appellanten in het kader van de onderhavige aanvragen hebben verstrekt en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat bij de werkzaamheden in het kader van het project “Testunit/beursopstelling (virtuele ober)” sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva.
5.3 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2013.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.M.M. Bancken