5. De beoordeling van het geschil
5.1 De grief dat geen hoorzitting in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaatsvonden faalt. Uit het door verweerder overgelegde hoorzittingsverslag blijkt dat op 28 oktober 2010 een hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarbij appellanten in de gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaren toe te lichten. Dat verweerder tijdens de hoorzitting met name aandacht heeft geschonken aan de vraag of ten aanzien van beide projecten sprake is van technische nieuwheid leidt niet tot de conclusie dat geen hoorzitting in de zin van artikel 7:2 Awb heeft plaatsgevonden.
5.2 De grief dat verweerder in strijd met artikel 7:11 Awb heeft gehandeld door het primaire besluit niet op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen, maar het bezwaar te behandelen als een nieuw te beoordelen aanvraag, faalt eveneens.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvragen afgewezen, omdat de werkzaamheden met betrekking tot de voorgenomen projecten volgens verweerder niet tot speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden gerekend. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat bij de door appellante sub 1 voorgenomen werkzaamheden sprake is van de de bouw van prototypes op basis van door derden gemaakte ontwerp- en bouwtekeningen en in het geval van appellante sub 2 van bestaande technieken en methoden (reguliere engineering). Dat verweerder zich bij de heroverweging van het primaire besluit niet heeft beperkt tot argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld, doch heeft gekozen voor een volledige heroverweging, in die zin dat opnieuw is onderzocht of de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva is niet in strijd met artikel 7:11 Awb.
5.3 Inhoudelijk is de vraag aan de orde of verweerder terecht heeft geoordeeld dat appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat bij de werkzaamheden in het kader van de projecten “Low-cost modulaire tribune” en “zwembadwand met geïntegreerde overkapping” sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge de Wva wordt een S&O-verklaring afgegeven aan een S&O-inhoudingsplichtige dan wel een S&O-belastingplichtige die hiertoe voorafgaand een aanvraag heeft ingediend en voornemens is in een kalender(half)jaar een voor hem technische nieuw fysiek product of productieproces te ontwikkelen. Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden waarvoor een verklaring wordt aangevraagd onder de werkingssfeer van de Wva vallen, is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden en het kennis- en ervaringsniveau van de aanvrager. In het kader van de integrale heroverweging heeft verweerder in de uitnodiging voor de hoorzitting verzocht om ervoor te zorgen dat tijdens de hoorzitting een of meer personen aanwezig zijn die een goede technisch inhoudelijke toelichting kunnen geven. Omdat volgens verweerder de technische knelpunten tijdens de hoorzitting niet duidelijk zijn geworden, heeft verweerder na de hoorzitting schriftelijk om aanvullende informatie verzocht. Appellanten hebben daarop gereageerd met hun brief van 9 november 2010.
Het College is op grond van de zich in het dossier bevindende gegevens die appellanten in het kader van de onderhavige aanvragen hebben verstrekt en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat bij de werkzaamheden in het kader van voornoemde projecten sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat van de aanvragers, gelet op het aantal uren dat inmiddels aan de projecten was besteed, had mogen worden verwacht dat zij – bijvoorbeeld door overlegging van foto’s, tekeningen, ontwerpen of berekeningen – de technische knelpunten waarvoor in het kader van de ontwikkeling van de betreffende producten een oplossing werd gezocht concreet zouden hebben gemaakt. Nu die concretisering achterwege is gebleven heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat geen sprake is van technische nieuwheid.
5.4 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.