5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de S&O-verklaringen van appellante voor de periode juli 2007 tot en met december 2008 te corrigeren met in totaal 3.300 uur. Het College overweegt het volgende.
5.2 Ingevolge artikel 25, derde lid, Wva heeft verweerder, indien de administratie niet aan de eisen van artikel 24, eerste lid, Wva voldoet, de bevoegdheid om de S&O-verklaring te corrigeren. In artikel 2 van de Uitvoeringsregeling is nader bepaald aan welke eisen de administratie moet voldoen.
5.3 In het "Rapport Reguliere Controle WBSO" is uiteengezet dat in de projectadministratie van appellante waarnemingen missen waaruit de voortgang van het speur- en ontwikkelingswerk blijkt. Volgens het rapport staan in de aantekeningen en kwartaalverslagen beschrijvingen van problemen, maar ontbreken authentieke data, zoals e-mails, waarnemingen, tabellen, testresultaten, correspondentie, facturen van gebruikte materialen. Voorts is geen relatie mogelijk tussen de geschreven uren en verrichte werkzaamheden of verrichte werkzaamheden en geschreven uren. Appellante heeft de inhoud van dit rapport niet betwist, zodat het College de daarin neergelegde bevindingen en conclusies in het hierna volgende als vaststaand aanmerkt.
5.4 Voor zover appellante betoogt dat verweerder bij de beoordeling van de administratie regels heeft gehanteerd die niet voortvloeien uit artikel 2 van de Uitvoeringsregeling ziet zij eraan voorbij dat uit het "Rapport Reguliere Controle WBSO" volgt dat haar S&O-administratie niet voldoet aan het wettelijk vereiste dat op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, inhoud, omvang en voortgang van de werkzaamheden door verweerder zijn af te leiden. In de toelichting bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling is dit wettelijk vereiste nader uitgewerkt. In hetgeen door appellante in dit verband is aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de administratie van appellante beoordelingscriteria heeft gebruikt die niet hun grondslag vinden in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling dan wel anderszins op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan deze bepaling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.5 Voor zover appellante naar aanleiding van het "Rapport Reguliere Controle WBSO" ter zake van de gebrekkige urenadministratie aanvoert dat het tijdstip van archiveren niet gelijk hoeft te zijn aan het tijdstip van het verrichten van de werkzaamheden, miskent zij dat – op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling – uit de urenadministratie moet zijn af te leiden op welke dagen door een werknemer speur- en ontwikkelingswerk is verricht en om hoeveel uur per dag het ging. Ook als de urenadministratie niet op de dag van de werkzaamheden wordt bijgewerkt dient de administratie een getrouw beeld te geven van de werkelijkheid en mogen uren uitsluitend geregistreerd worden op de dagen dat zij zijn gemaakt. Als onbestreden staat vast dat de urenadministratie van appellante niet aan dit vereiste voldoet. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
5.6 Appellante stelt dat een deel van het speur- en ontwikkelingswerk gebaseerd is op vertrouwelijk gevraagd en gekregen advies, hetgeen in de weg zou staan aan het afleggen van verantwoording. Dit betoog faalt. Verweerder dient te kunnen nagaan of de werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De aanwezigheid van de vereiste uren- en projectadministratie is hierbij van groot belang. Het is de aangewezen mogelijkheid om te controleren of de werkzaamheden zijn uitgevoerd waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt.
5.7 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconstateerd dat sprake is van overtreding van artikel 24, eerste lid, Wva, zodat hij bevoegd was om een correctie-S&O-verklaring op grond van artikel 25, derde lid, Wva af te geven.
5.8 Verweerder heeft bij de afgifte van de correctie-S&O-verklaringen de omvang van het speur- en ontwikkelingswerk geraamd op basis van de aanwezige projectadministratie. Verweerder heeft de S&O-verklaringen gecorrigeerd met de omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat speur- en ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaringen, is verricht. Appellante heeft noch in bezwaar, noch in beroep gegevens overgelegd waaruit een andere omvang van het speur- en ontwikkelingswerk zou blijken. In verband hiermee heeft verweerder in redelijkheid de bestreden correctiebeschikkingen kunnen nemen en handhaven.
5.9 Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.