ECLI:NL:CBB:2013:BZ2889

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/229
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling bedrijfstoeslag voor 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 januari 2013 uitspraak gedaan over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant, A, had 21,26 toeslagrechten met een waarde van €5.859,89 en had verzocht om uitbetaling van deze rechten voor een totale oppervlakte van 22,04 hectare. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat de bedrijfstoeslag vaststelde op €5.791,10, werd door appellant bestreden, omdat hij meende dat de oppervlakte van perceel nummer 8 ten onrechte was aangepast, wat leidde tot een te enge begrenzing van de teeltoppervlakte.

Het College overwoog dat voor de ontvankelijkheid van het beroep vereist is dat er een wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden. Verweerder had in het verweerschrift gesteld dat de uitkomst van het geschil over de juiste oppervlakte van het perceel niet van belang was voor de hoogte van de bedrijfstoeslag. Het College concludeerde dat er geen procesbelang was, omdat de vastgestelde oppervlakte van 21,26 hectare al was uitgekeerd en een vergroting van de oppervlakte niets zou toevoegen aan het recht op toeslag.

Desondanks werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, omdat er onduidelijkheid was over de mogelijkheid om de meting van percelen aan het College voor te leggen. Het College oordeelde dat verweerder de gevolgen van deze onduidelijkheid moest dragen. De proceskosten werden vastgesteld op €437,- en het door appellant betaalde griffierecht van €156,- moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet te doen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/229
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2013 in de zaak tussen
A, wonende te B, appellant,
(gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
(gemachtigde: mr. G.S. van der Schaaf, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen).
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld.
Bij besluit van 5 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. Met het formulier “Gecombineerde opgave 2010” heeft appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht, en hiervoor 9 percelen met een totale oppervlakte van 22.04 ha. opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld. Het aan appellant toegekende bedrag is € 5.791,10. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 21,26 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 21.26 ha. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. Appellant voert in beroep tegen dit besluit aan dat verweerder de opgegeven oppervlakte van het perceel met nummer 8 ten onrechte heeft aangepast. Er is uitgegaan van te enge begrenzing. Daardoor is een beteelbare oppervlakte grasland ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De opmerkingen van appellant daarover hadden tot een aanpassing van de AAN-laag voor gewasperceel nummer 8 moeten leiden.
3. Als vereiste voor de ontvankelijkheid van het beroep geldt dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden. Bij gebreke daarvan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder heeft in het verweerschrift, onder verwijzing naar soortgelijke beroepsprocedures, de vraag aan de orde gesteld of er in deze zaak sprake is van procesbelang. Volgens verweerder is de uitkomst van het geschilpunt over de juiste oppervlakte van een perceel in dit geval niet van belang voor de hoogte van de bedrijfstoeslag.
4. Het College overweegt dienaangaande, mede onder verwijzing naar de uitspraak van
26 september 2012, LJN: BY0527, als volgt.
In alle geschillen over de gemeten oppervlakten die betrekking hadden op besluiten betreffende de bedrijfstoeslag over het jaar 2009 heeft het College procesbelang aangenomen. Daarbij is van belang geacht dat verweerder eerst een voorschotbeslissing heeft genomen op basis van de bij hem bekende gegevens, en pas daarna onderzoek heeft verricht naar de juiste oppervlakte van de opgegeven percelen. Als bij dat onderzoek een kleinere oppervlakte werd vastgesteld dan bij de voorschotbeslissing was aangenomen, werd wel berekend wat de consequenties waren voor het recht op uitbetaling van toeslagrechten, maar werd, conform de tevoren uitgestippelde lijn, van terugvordering van een eventueel teveel uitbetaald bedrag afgezien. Verweerder heeft deze werkwijze gevolgd om landbouwers de gelegenheid te geven om de nieuwe meetresultaten (onder meer in bezwaarprocedures) ter discussie te stellen, en om te voorkomen dat landbouwers bij de besluitvorming inzake de toeslagrechten over het jaar 2010 plotseling geconfronteerd zouden worden met gewijzigde opvattingen over de (juiste wijze van vaststelling van de) oppervlakte van hun percelen, met mogelijk direct sancties vanwege een onjuiste opgave. Ook met het oog op de mestwetgeving had deze werkwijze het voordeel dat landbouwers de tijd kregen om onder ogen te zien wat de gevolgen waren van verweerders nieuwe benadering, en dat eventuele onjuistheden - anders dan in bezwaar- of beroepsprocedures tegen reeds opgelegde sancties - ter discussie gesteld konden worden.
5. Kort gezegd kwam het er op neer, dat een besluit waarbij de uitbetaling van toeslagrechten werd toegekend, als voorschotbesluit werd aangemerkt, ten einde bij een tweede besluit, dat dan als definitieve toekenningsbeslissing werd aangeduid, een wijziging in de motivering te kunnen aanbrengen. Die wijziging zou pas in de daarop volgende jaren soms belangrijke gevolgen voor de uitbetaling van toeslagrechten kunnen hebben, maar in die jaren slechts met het risico dat financieel ingrijpende sancties worden opgelegd en in stand gelaten, in rechte kunnen worden aangevochten. In die situatie heeft het College procesbelang aangenomen. Immers, niet ontkend kon worden dat het in een volgend jaar uitlokken van een voor beroep vatbaar besluit door het indienen van een aanvraag of het uitrijden van mest op basis van een eigen opvatting over de oppervlakte van percelen, om op die wijze verweerders benadering van het meten van oppervlakten te kunnen aanvechten, een onevenredig belastende weg zou zijn.
6. In het jaar 2010 is niet een vergelijkbare onverwachte wijziging in de meetmethoden aangebracht. Landbouwers zijn geïnformeerd over de gewijzigde meetmethoden en hebben zich inmiddels op de resultaten van verweerders nieuwe benadering kunnen instellen. Voorts hebben zij de gelegenheid gekregen om eventuele aanpassingen in de Gecombineerde opgave aan te brengen. Dit betekent dat het normale vereiste voor ontvankelijkheid, namelijk dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden, onverkort van toepassing is.
7. In deze procedure geldt als uitgangspunt dat appellant 21,26 toeslagrechten heeft met een totale waarde van € 5.859,89. Met toepassing van de hier verder niet ter discussie staande modulatiekorting heeft verweerder bij het bestreden besluit het totale beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag uitgekeerd omdat 21.26 ha. geconstateerd was. Een vergroting van de door verweerder gemeten oppervlakte door ook het in geding zijnde gedeelte van perceel nummer 8 mee te tellen zou daaraan niets kunnen toevoegen. Gelet hierop is bij appellant geen sprake van enig te honoreren procesbelang. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over de door verweerder (niet) als landbouwgrond aangemerkte oppervlakte voor appellant ook in 2010 niet een groot belang kan hebben, maar dat is geen belang, waarover het College in een beroepsprocedure tegen een besluit inzake de vaststelling van de over het jaar 2010 uit te betalen bedrijfstoeslag uitspraak kan doen.
8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. De door verweerder in 2009 gevolgde werkwijze is de oorzaak geweest van een zekere onduidelijkheid over de mogelijkheid om in beroep de meting van percelen ter toetsing aan het College voor te leggen, ook als dat geen direct gevolg voor de uitbetaling van de toeslagrechten kan hebben. Verweerder dient de gevolgen daarvan te dragen. Derhalve acht het College het passend verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure en te bepalen dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,- waarbij is uitgegaan van verleende rechtsbijstand bij het opstellen van het beroepschrift in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1).
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 437,- (zegge:
vierhonderdzevenendertig euro);
- bepaalt dat verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht van € 156,- (zegge: honderdzesenvijftig euro)
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, raadsheer, in aanwezigheid van mr. A.F. Kabiri, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.