In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een veehouder, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten met speciale voorwaarden ter waarde van € 646.823,06, die appellant had ingediend op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De staatssecretaris had op 4 mei 2012 de bedrijfstoeslag voor 2011 vastgesteld, waarbij de aanvraag van appellant was afgekeurd omdat hij niet voldeed aan de vereiste GVE-waarde van 938,79 GVE. Appellant had in 2011 slechts 574,36 GVE, wat resulteerde in de afwijzing van zijn aanvraag.
Appellant heeft tegen het besluit van de staatssecretaris bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde appellant dat de norm van 50% van de GVE-waarde niet van toepassing had moeten zijn, omdat de staatssecretaris hem niet tijdig op de hoogte had gesteld van de geldende GVE-waarde. Appellant voerde aan dat hij door deze late bekendmaking niet in staat was om de vereiste veebezetting te realiseren, wat leidde tot het mislopen van de uitbetaling van zijn bijzondere toeslagrechten.
Het College overwoog dat de regelgeving geen mogelijkheid biedt om de voorwaarde van 50% GVE-waarde buiten toepassing te laten, zelfs niet bij een te late bekendmaking van de GVE-waarde. Appellant had bovendien niet tijdig melding gemaakt van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, wat zijn positie verder verzwakte. Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag van appellant had afgewezen, omdat niet was voldaan aan de gestelde voorwaarden voor uitbetaling van de toeslagrechten. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.