Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2013 in de zaak tussen
[Maatschap], te [vestigingsplaats], appellante
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
4 december 2012.
(de Verordening). Verweerder diende dan ook uit te gaan van de oppervlakte die was opgegeven in de aanvraag.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen slechts worden gesproken, indien verweerder reeds bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Dit is hier anders omdat het feit dat perceel 8 (althans een groot deel daarvan) dubbel was aangevraagd niet reeds bleek uit summier onderzoek van de aanvraag van appellante, maar pas duidelijk werd na nader onderzoek van verweerder.
Verweerder kon uit de ingediende aanvraag ook niet terstond afleiden dat appellante blijkbaar had verzuimd om de percelen 11, 12, 13 en 14 op te geven. Verweerder is daarom op goede gronden tot het oordeel gekomen dat die percelen niet alsnog konden worden toegevoegd aan de aanvraag.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
Beslissing
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.