ECLI:NL:CBB:2013:77

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/635
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bedrijfstoeslag 2011 en korting wegens dubbelclaim

In deze zaak heeft de Maatschap, appellante, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, inzake de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011. De appellante had op 23 februari 2012 een aanvraag ingediend voor uitbetaling van haar toeslagrechten, waarbij zij acht gewaspercelen had opgegeven met een totale oppervlakte van 28,32 ha. Echter, verweerder heeft na controle vastgesteld dat de geconstateerde oppervlakte slechts 23,77 ha was, wat resulteerde in een bedrijfstoeslag van € 6.784,51 na aftrek van kortingen. De appellante heeft aangevoerd dat er een kennelijke fout was gemaakt in de aanvraag, omdat perceel 8 verkeerd was ingetekend en andere percelen niet waren opgegeven.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellante niet kon aantonen dat de opgelegde korting onredelijk was. Verweerder had de appellante op 1 augustus 2011 geïnformeerd over een dubbelclaim, wat betekende dat de aanvraag niet meer kon worden aangepast. Het College concludeerde dat de appellante geen juiste gegevens had verstrekt en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die de aanpassing van de aanvraag mogelijk maakte. De appellante had ook niet kunnen bewijzen dat zij geen schuld droeg aan de onjuiste opgave van de gewaspercelen.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/635
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2013 in de zaak tussen

[Maatschap], te [vestigingsplaats], appellante

(gemachtigde: mr. drs. J.R. Kiewiet)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 30 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Bij het besluit van 4 december 2012 heeft verweerder vervolgens het besluit van 5 oktober 2012 herzien, maar het bezwaar is opnieuw ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013. Namens appellante zijn [A] en [B] verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellante is landbouwer en heeft met de Gecombineerde Opgave voor 2011 om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht. Hiervoor heeft zij acht gewaspercelen opgegeven met volgens haar opgave een totale oppervlakte van 28.32 ha; appellante beschikte in 2011 over 31,90 toeslagrechten.
Bij het primaire besluit heeft verweerder op deze aanvraag beslist waarbij de geconstateerde oppervlakte is vastgesteld op 23.77 ha, en appellantes bedrijfstoeslag op € 6.784,51 na aftrek van de modulatiekorting en een korting van € 5.873,22 voor een afgekeurde oppervlakte met sanctie van 12.96 ha.
2.
Hetgeen appellante in beroep aanvoert komt op het volgende neer. Appellante heeft bij de aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten een fout gemaakt. Perceel 8 is verkeerd ingetekend. Dit perceel met een opgegeven oppervlakte van 4.86 ha was slechts gedeeltelijk (2.71 ha) gepacht en (dus) voor een ander deel bij iemand anders in gebruik. Verder is per abuis verzuimd om de gepachte percelen 11, 12, 13 en 14 op te geven. Appellante acht de opgelegde korting onredelijk.
3.
Verweerder heeft in het verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat geen (inhoudelijke) gronden zijn aangevoerd tegen het meest recente besluit van
4 december 2012.
4.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de bedrijfstoeslag voor 2011 juist heeft vastgesteld. Anders dan verweerder betoogt kan naar het oordeel van het College niet worden gesteld dat appellante heeft berust in de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2011 in de herziene besluiten en evenmin dat verweerder haar met deze besluiten volledig is tegemoet gekomen. Er resteert immers een korting met sanctie van 10.35 ha ten opzichte van de door appellante opgegeven oppervlakte. Gelet hierop wordt het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 5 oktober 2012 en 4 december 2012.
5.
Vast staat dat appellante bij de opgave van gewaspercelen perceel nr. 8 onjuist heeft ingetekend. Dit perceel was slechts gedeeltelijk bij haar in gebruik. Verweerder heeft bij de controle van de aanvraag een zogeheten “dubbelclaim” geconstateerd. Dat gebeurt wanneer een perceel (of een deel ervan) ook door een andere landbouwer is opgegeven. Verweerder heeft appellante daarvan telefonisch in kennis gesteld op 1 augustus 2011. In zo’n geval is het niet meer mogelijk om de aanvraag aan te passen. Dit volgt uit artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009
(de Verordening). Verweerder diende dan ook uit te gaan van de oppervlakte die was opgegeven in de aanvraag.
6.
Het College heeft het betoog van appellante opgevat als een beroep op een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van de Verordening. Op grond daarvan zou de steunaanvraag nog moeten kunnen worden aangepast. Dit beroep slaagt echter niet.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen slechts worden gesproken, indien verweerder reeds bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Dit is hier anders omdat het feit dat perceel 8 (althans een groot deel daarvan) dubbel was aangevraagd niet reeds bleek uit summier onderzoek van de aanvraag van appellante, maar pas duidelijk werd na nader onderzoek van verweerder.
Verweerder kon uit de ingediende aanvraag ook niet terstond afleiden dat appellante blijkbaar had verzuimd om de percelen 11, 12, 13 en 14 op te geven. Verweerder is daarom op goede gronden tot het oordeel gekomen dat die percelen niet alsnog konden worden toegevoegd aan de aanvraag.
7.
Gelet op het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte van meer dan 3% (namelijk 14.38%) diende verweerder ingevolge artikel 58 van de Verordening een extra korting vast te stellen van tweemaal dit verschil. Niet gebleken is dat het kortingsbedrag onjuist is berekend. Wel heeft verweerder bij het (herziene) besluit van 4 december 2012 de goedgekeurde oppervlakte nog enigszins aangepast, als gevolg waarvan het kortingsbedrag is verlaagd.
8.
Er is op grond van artikel 73, eerste lid, van de Verordening alleen een uitzondering mogelijk op een verlaging van de bedrijfstoeslag indien de aanvrager feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft. Vast staat dat appellante in dit geval geen juiste gegevens heeft verstrekt, en niet kan worden staande gehouden dat appellante geen schuld treft, hoezeer ook begrijpelijk is dat bij de indiening van een aanvraag wel eens een vergissing wordt gemaakt.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld