In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2013, werd de zaak behandeld tussen Stichting Vincent van Gogh, appellante, en de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster. De zaak betreft de tariefbeschikking die door de verweerster is vastgesteld, waarin de tarieven zijn vastgesteld die door appellante in rekening kunnen worden gebracht voor intramurale geestelijke gezondheidszorg. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikking, specifiek met betrekking tot de conserveringskosten van leegstaande gebouwen die niet meer in gebruik zijn. De verweerster heeft in haar bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College.
De kern van het geschil draait om de vraag of de conserveringskosten, die appellante heeft gemaakt voor de leegstaande gebouwen, als instandhoudingsinvesteringen kunnen worden gekwalificeerd. Appellante stelt dat deze kosten direct in de exploitatie moeten worden genomen en niet geactiveerd en afgeschreven kunnen worden. De verweerster daarentegen heeft de kosten aangemerkt als instandhoudingsinvesteringen, waardoor deze onder de reikwijdte van de Beleidsregel afschrijving konden worden gebracht.
Het College heeft geoordeeld dat de wijze waarop verweerster het advies van het College bouw heeft verwerkt in de tariefbeschikking niet in stand kan blijven. Het College oordeelt dat de conserveringskosten niet kunnen worden aangemerkt als incidentele instandhoudingsinvesteringen, omdat deze kosten evident zijn gemaakt in het kader van regulier dagelijks onderhoud. Het beroep van appellante is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerster is opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van het College. Tevens is bepaald dat verweerster het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.