ECLI:NL:CBB:2013:36

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/92
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een agrariër, en de staatssecretaris van Economische Zaken. Het geschil betreft de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had op 21 april 2011 een aanvraag ingediend voor de bedrijfstoeslag, waarbij hij 14 percelen met een totale oppervlakte van 25,36 hectare had opgegeven. De staatssecretaris heeft de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 18.941,33, maar heeft daarbij een korting van € 2.503,87 toegepast vanwege een afwijking in de opgegeven oppervlakte en de slotenmarge. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar hij ging in beroep tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 25 januari 2013 heeft appellant aangevoerd dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat de toegepaste korting onredelijk is. Hij betwistte de afkeuring van de slotenmarge en stelde dat de staatssecretaris zich ten onrechte baseerde op luchtfoto's in plaats van de werkelijke situatie. De staatssecretaris verdedigde zijn standpunt door te stellen dat appellant niet de juiste gegevens had verstrekt en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de wijzigingen in de referentiepercelen.

Het College heeft vastgesteld dat appellant de omvang van de slotenmarge niet betwistte en dat de staatssecretaris terecht een korting had toegepast op basis van de geconstateerde oppervlakte. Het College oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hem geen schuld treft en dat de staatssecretaris de juiste procedure had gevolgd. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/92

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2013 in de zaak tussen

[A], wonende te[woonplaats], appellant

(gemachtigde: J. Bouwman),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: bc. R. Weltevreden en mr. C.E.B. Haazen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld.
Bij besluit van 6 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellant en zijn gemachtigde alsmede de gemachtigden van verweerder waren aanwezig.

Overwegingen

1.
Met het formulier "Gecombineerde opgave 2010" heeft appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor 14 percelen met een totale oppervlakte van 25.36 ha. opgegeven. De opgegeven slotenmarge bedraagt 0.7 ha. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld op € 18.941,33. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 26,39 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 26.06 ha (goedgekeurd: 25.10 ha en afgekeurd 0.96 ha). Ten aanzien van de percelen 1, 3, 4, 5, 6 en 8 is de opgegeven slotenmarge naar beneden bijgesteld. Ten aanzien van de percelen 7, 13 en 14 is de slotenmarge afgewezen omdat het totale slootoppervlak dat in aanmerking komt kleiner is dan 100 m². Het kortingsbedrag bedraagt € 2.503,87.
Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard, de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen gewijzigd vastgesteld en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd. Het door appellant gedane verzoek om de teveel opgegeven slotenmarge te laten vervallen heeft verweerder niet gehonoreerd.
2.
Appellant voert aan dat hij de opgave van de percelen direct heeft aangepast aan de nieuwe meetmethode waarbij voor sommige percelen werd aangegeven dat er een andere slotenmarge van toepassing zou zijn. Appellant heeft altijd te goeder trouw gehandeld en vindt het niet redelijk en correct dat hij voor een groot bedrag wordt gekort op de bedrijfstoeslag. Appellant is het niet eens met het feit dat verweerder niet wil meewerken aan het laten vervallen van de slotenmarge door gedeeltelijke intrekking van de aanvraag. Verweerders ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de slotenmarge coulant zal worden toegepast en dat landbouwers geen financieel nadeel zullen ondervinden van de perceelsaanpassingen bij de betaling van bedrijfstoeslag. Tot slot voert appellant aan dat het onverharde pad op perceel 4 begroeid is met gras en gebruikt wordt door het rundvee. Ten onrechte baseert verweerder zich bij de afwijzing van dit gedeelte op foto's in plaats van op de werkelijke situatie.
3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant de vastgestelde omvang van de slotenmarges (goedkeuring van 0.21 ha) op zich niet bestrijdt.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt het pad aan de rechterzijde van perceel 4 en doorlopend naast perceel 3 meerdere jaren achtereen zichtbaar is. Het onverharde pad is structureel aanwezig en niet beteeld en is om die reden niet subsidiabel. De grenzen van het referentieperceel zijn juist gelegd.
Verder geeft verweerder aan dat de afkeuring van in totaal 0.86 ha een afwijkingspercentage van 3,41 ten opzichte van de goedgekeurde oppervlakte betekent. Om die reden is volgens het bepaalde in titel IV van Verordening (EG) nr. 1122/2009 een extra korting opgelegd van tweemaal het vastgestelde verschil. Appellants beroep op artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 slaagt niet. Appellant had op de hoogte kunnen zijn van de actualisatie van de referentiepercelen en had kunnen weten in hoeverre sloten in aanmerking komen voor de slotenmarge. Daar komt bij dat verweerder op 30 juli 2010 een brief aan appellant heeft gezonden waarin is medegedeeld dat er mogelijk iets is veranderd aan de percelen, en dat hij de oppervlakte van de gewaspercelen en ook de slotenmarge naar beneden kan bijstellen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat hem geen schuld treft en dat om die reden moet worden afgezien van de korting.
Tot slot stelt verweerder dat de toezegging dat geen financieel nadeel zou optreden ziet op de bedrijfstoeslag 2009.
4.1
Het College stelt vast dat het beroep betrekking heeft op de geconstateerde oppervlakte van perceel 4 en op de (gedeeltelijke) afkeuring van de opgegeven slotenmarge.
4.2
Op de luchtfoto van perceel 4 is duidelijk zichtbaar dat de grens van de AAN-laag is gelegd op de scheiding van gras en aanzienlijk ruigere vegetatie. Appellant bestrijdt niet dat de luchtfoto de situatie op 15 mei 2010 correct weergeeft. Gelet op het bepaalde in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is het pad aan de rechterzijde van dit perceel geen subsidiabele oppervlakte. Hetgeen appellant met betrekking tot perceel 4 aanvoert slaagt niet.
4.3 Het College stelt vervolgens vast dat appellant de omvang van de door verweerder geaccepteerde slotenmarge op zich niet betwist.
Ten aanzien van het betoog dat verweerder ten onrechte de teveel opgegeven slotenmarge niet laat vervallen overweegt het College als volgt. Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bevat een inkeerregeling. Volgens deze regeling kan een steunaanvraag te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Indien echter de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben niet toegestaan. Met het primaire besluit heeft verweerder appellant in kennis gesteld van de onregelmatigheid met betrekking tot de slotenmarge. Daarom kon in het bezwaarschrift niet alsnog een verzoek worden gedaan tot wijziging van de aanvraag in die zin dat de afgewezen slotenmarge als niet opgegeven zou worden beschouwd.
5.1
Appellant is het verder niet eens met de door verweerder opgelegde aanvullende korting. Verweerder stelt evenwel terecht dat hij op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is gehouden een korting toe te passen door de steun te berekenen op basis van de geconstateerde oppervlakte verminderd met tweemaal het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, aangezien dat verschil meer dan 3 % maar minder dan 20 % bedraagt.
Ingevolge artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2209 blijft de korting achterwege als appellant feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins bewijst dat hem geen schuld treft.
Niet kan worden gezegd dat appellant juiste gegevens heeft verstrekt. Evenmin kan worden staande gehouden dat appellant daarvoor geen schuld treft. Verweerder heeft immers aan landbouwers informatie verstrekt omtrent de wijze waarop de slotenmarge moest worden toegepast. Deze informatie bestond uit een folder die vanaf 31 maart 2010 was te raadplegen en een toelichting bij de Gecombineerde Opgave 2010. Naar het oordeel van het College is de daar gegeven informatie duidelijk. Appellant was om die reden in staat om de omvang van de slotenmarge per perceel zelf vast te stellen en de aldus berekende slotenmarge op te geven in de Gecombineerde Opgave 2010.
Vervolgens wijst het College op de "ebopbrief" van 30 juli 2010 over het bijstellen van de opgegeven oppervlakte. Appellant kon uit deze brief afleiden dat de oppervlakten volgens de AAN-laag – waaronder de slotenmarge – die in 2010 nog steeds werd geactualiseerd, konden zijn gewijzigd en dat zijn aanvraag dus in zoverre onjuist kon zijn. Deze brief was uitdrukkelijk bedoeld om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun perceelsgegevens te controleren en zo nodig naar beneden bij te stellen ten einde een korting op de uitbetaling van de bedrijfstoeslag te voorkomen. Dit is ook duidelijk in de desbetreffende brief vermeld. Appellant treft in zoverre schuld dat hij er desondanks voor heeft gekozen geen nadere stappen te zetten naar aanleiding van de "ebopbrief". Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat appellant er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hem geen schuld treft.
Tot slot overweegt het College dat hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de toezegging van verweerders ambtsvoorganger geen doel treft. Deze toezegging had betrekking op de aanvraag bedrijfstoeslag 2009, toen landbouwers nog niet op de hoogte konden zijn van de oppervlakte van de nieuwe referentiepercelen.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven