ECLI:NL:CBB:2013:343

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
AWB 12/793 AWB 13/110
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag S&O-verklaring Universiteit Leiden voor project met Philips Electronics Nederland B.V.

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2013, werd de aanvraag van de Universiteit Leiden voor een S&O-verklaring afgewezen. De aanvraag betrof het project "Non-invasive transcutaneous vaccination by means of coated microneedles and microjets" voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012. De minister van Economische Zaken had eerder op 19 maart 2012 en 22 oktober 2012 de aanvragen voor de S&O-verklaring afgewezen, waarna de Universiteit Leiden bezwaar had aangetekend. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot beroep bij het College.

De kern van het geschil was of de Universiteit Leiden S&O-werkzaamheden verrichtte "voor rekening van" Philips Electronics Nederland B.V., zoals vereist door de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De Universiteit Leiden stelde dat Philips inzage had in de onderzoeksresultaten en een optie op intellectuele eigendomsrechten, wat volgens hen betekende dat het onderzoek in opdracht van Philips werd uitgevoerd. De minister betwistte dit en stelde dat de werkzaamheden niet onder de voorwaarden van de WVA vielen.

Het College oordeelde dat de samenwerkingsovereenkomst tussen de Universiteit Leiden, de Stichting voor Technische Wetenschappen en Philips niet voldoende aanknopingspunten bood om te concluderen dat de S&O-werkzaamheden voor rekening van Philips werden uitgevoerd. De overeenkomst gaf aan dat de Stichting voor Technische Wetenschappen de financiering van het onderzoek verzorgde, en dat Philips slechts een bijdrage in natura leverde. Het College concludeerde dat de Universiteit Leiden niet voldeed aan de vereisten voor de S&O-verklaring, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 12/793 en 13/110
27000

Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2013 in de zaak tussen

Universiteit Leiden, te Leiden, appellante

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mul),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.J. Lam-Tjabbes).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een S&O-verklaring, als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna onder meer: WVA), van appellante voor het project “Non-invasive transcutaneous vaccination by means of coated microneedles and microjets” (hierna: het project) voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een S&O-verklaring, als hiervoor bedoeld, voor hetzelfde project voor de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep gericht tegen het besluit van verweerder van 28 juni 2012 is geregistreerd onder kenmerk 12/793; het beroep tegen het besluit van 14 januari 2013 onder kenmerk 13/110.
Verweerder heeft in beide procedures een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op respectievelijk 29 november 2011 en 30 mei 2012 heeft verweerder van appellante een aanvraag ontvangen in het kader van de WVA voor, onder meer, voornoemd project.
2. De WVA bepaalde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 1
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
l. S&O-inhoudingsplichtige:
1° een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;
2° een inhoudingsplichtige die niet tevens een onderneming drijft, voor zover hij speur- en ontwikkelingswerk verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie;
(…)
Artikel 23
1.
Onze Minister van Economische Zaken verstrekt aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O-verklaring."
In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet dat heeft geleid tot de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), waarvan het regiem is voortgezet bij de WVA, is onder meer het volgende vermeld:
" In de nota Concurreren met kennis, Beleidsvisie Technologie is een driesporenbeleid ontvouwd om de technologische positie van Nederland te verbeteren. Het eerste spoor betreft het verhogen van de bedrijfsuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O). (…)
Dit wetsvoorstel haakt in op het eerste spoor: de bevordering van S&O in het bedrijfsleven. Het strekt tot invoering van een tegemoetkoming voor loonkosten die zijn verbonden aan speur- en ontwikkelingswerk dat door bedrijven of in opdracht van bedrijven wordt verricht. (…)
Degene op wie de regeling zich richt wordt aangeduid als de S&O-inhoudingsplichtige. De inhoud van dit begrip is omschreven in artikel 1, eerste lid, onderdeel e. Een S&O-inhoudingsplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. Om zich als S&O-inhoudingsplichtige te kwalificeren moet men aan de vereisten van deze bepaling voldoen. Dat houdt in de eerste plaats in dat men inhoudingsplichtige moet zijn in de zin van de Wet op de loonbelasting. In onderdeel e, 1º, gaat het om een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 drijft. In onderdeel e, 2°, gaat het om een inhoudingsplichtige die niet voor zichzelf, maar (krachtens een op schrift gestelde overeenkomst) voor een onderneming als hiervoor bedoeld speur- en ontwikkelingswerkzaamheden verricht. (…) aangenomen wordt dat zij deze tegemoetkoming doorgeven aan hun opdrachtgever. Hiermee wordt een relatieve achterstelling van bedrijven die contractresearch uitbesteden aan instellingen als hiervoor bedoeld voorkomen."
3. In geschil is of verweerder terecht heeft besloten om ten aanzien van het project geen S&O-verklaring af te geven omdat, naar verweerder stelt, appellante geen S&O verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, te weten Philips Electronics Nederland B.V. (hierna: Philips).
4.
Appellante voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de S&O-werkzaamheden niet in opdracht van Philips worden verricht. Philips heeft immers inzage in alle onderzoeksresultaten en kan het onderzoek op de voet volgen. Voorts heeft Philips een optie op alle, eventueel uit het onderzoek voortvloeiende, intellectuele eigendomsrechten hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat het onderzoek (mede) in opdracht van Philips wordt verricht. Dat hier geen sprake zou zijn van “met en voor rekening van” heeft verweerder voorts ten onrechte doen steunen op de opvatting dat de bijdrage van Philips – het ter beschikking stellen van een Microjet ter waarde van €220.000,- – niet aan te merken zou zijn als een betaling voor de loonkosten. Dit houdt een betaling in natura in waardoor het onder het toepassingsbereik van het begrip “voor rekening van” zoals bepaald in artikel 1, eerste lid, letter l WVA valt.
5.
Het College volgt appellante niet en overweegt hiertoe als volgt.
Niet in geschil is dat ten behoeve van het onderzoek tussen Stichting voor Technische Wetenschappen (hierna: STW), appellante (in de hierna te noemen overeenkomst aangeduid als UL) en Philips Electronics Nederland B.V. (hierna: Philips) een “Samenwerkingsovereenkomst” is tot stand gekomen, zoals deze op 14 februari 2002 aan verweerder is overgelegd. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier belang, als volgt:
"Overwegende dat:
- door UL onderzoek wordt gedaan met als onderwerp “Non-invasive transcutaneous vaccination by means of coated microneedles and microjets” (…);
- het onderzoek plaatsvindt met financiële steun van de STW en op grond van de daaraan verbonden voorwaarden STW en UL gezamenlijk eigenaar zijn van alle binnen het Onderzoek gegenereerde resultaten, (…);
- Philips geïnteresseerd is in de resultaten van het Onderzoek, waaronder mogelijke intellectuele eigendomsrechten;
- Philips bereid is een bijdrage aan het onderzoek te leveren, door het beschikbaar stellen van een eigen onderzoeker en materiële ondersteuning;
(…)
Komen overeen als volgt:
(…)
Artikel 4 Financiële bijdrage
1.
STW financiert het Onderzoek met een bedrag van € 733.007,00, zoals beschreven in Annex 1.
2.
UL steunt het Onderzoek door het beschikbaar stellen van apparatuur, infrastructuur, en het verzorgen van de begeleiding van het door de STW gefinancierde personeel.
3.
Philips steunt het Onderzoek door de beschikbaarstelling van een Microjet zoals beschreven in Annex 2. Volgens de gekapitaliseerde begroting bedraagt de totale bijdrage (…) (220.000) euro. (…)
4.
Het is STW toegestaan de bijdrage van Philips te doen controleren door middel van een onafhankelijke accountant. (…)
Annex 1
Bijdrage STW uitgewerkt
Toewijzing Personeel Krediet € 331.355,00
Toewijzing Materieel Krediet € 175.000,00
Toewijzing Buitenlandse reizen € 8.000,00
Toewijzing Investerings Krediet € 30.000,00
Voorzetting Personeel Krediet € 102.652,00
Voortzetting Materieel Krediet € 78.000,00
Voortzetting Buitenlandse reizen € 8.000,00
Totaal: € 733.007,00
Annex 2
Bijdrage Philips uitgewerkt
Cofinanciering - In natura Bijdrage Microjet € 220.000,00"
Uit de tekst van de betreffende overeenkomst volgt dat partijen zijn overeengekomen dat STW (als opdrachtgeefster,) het onderzoek, daaronder begrepen alle loonkosten, financiert. De samenwerking tussen appellante/STW en Philips is in beginsel beperkt tot de inbreng door Philips van een Microjet-machine. De overeenkomst bevat geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat appellante S&O-werkzaamheden voor rekening van Philips zal uitvoeren.
Het feit dat Philips voor het ter beschikking stellen van een Microjet als tegenprestatie heeft bedongen een recht op inzage in alle onderzoeksresultaten en een optierecht op alle intellectuele eigendomsrechten kan evenmin leiden tot het oordeel dat de S&O-werkzaamheden van appellante voor rekening van Philips worden uitgevoerd.
Voorzover appellante ter zitting heeft gesteld dat andere, vergelijkbare, modelmatige, schriftelijke overeenkomsten van appellante in dit kader wel door verweerder zijn geaccepteerd heeft zij die stelling niet met concrete feiten onderbouwd, hetgeen, gegeven de gemotiveerde betwisting door verweerder, wel van haar mag worden verlangd, zodat daaraan wordt voorbij gegaan.
7.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, mr. R.R. Winter en
mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2013.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. L.C. Bannink