ECLI:NL:CBB:2013:33

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/105
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake bedrijfstoeslag 2010 na herziening besluit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 mei 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [A] B.V. tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2010 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de bedrijfstoeslag, die was vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. In eerdere besluiten was de hoogte van de toeslag herzien, waarbij een bedrag van € 30,15 was nabetaald. De appellante had een aantal gewaspercelen opgegeven, maar een deel daarvan was afgekeurd, wat leidde tot een korting op de toeslag.

Tijdens de zitting op 18 maart 2013 werd duidelijk dat de appellante al haar toeslagrechten had benut en dat de aanvankelijk opgelegde korting door het herziene besluit was komen te vervallen. Het College oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor de appellante, omdat een verdere vergroting van de gemeten oppervlakte niet zou leiden tot een hogere uitkering. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

Het College heeft daarnaast bepaald dat de staatssecretaris van Economische Zaken de proceskosten van de appellante, tot een bedrag van € 944,-, dient te vergoeden, evenals het door appellante betaalde griffierecht van € 302,-. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van herziening van besluiten voor de ontvankelijkheid van beroepen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/105
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2013 in de zaak tussen

[A] B.V. te [vestigingsplaats], appellante

gemachtigde: mr. J. Zwiers,
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: bc R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van appellantes bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 15 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het hiertegen gerichte bezwaar beslist.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft verweerder zijn eerdere besluit van 15 december 2011 herzien. Daarbij is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan appellante een bedrag van € 30,15 nabetaald.
Appellante heeft bij brief van 19 september 2012 een reactie ingediend.
Op 18 maart 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante is verschenen [B], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellante heeft een landbouwbedrijf en heeft bij verweerder uitbetaling van bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd. Hiervoor heeft appellante een aantal gewaspercelen opgegeven met volgens haar opgave een totale oppervlakte van 9.84 ha; appellante beschikte in 2010 over 9,42 toeslagrechten. Bij het primaire besluit heeft verweerder op deze aanvraag beslist, een oppervlakte van 0.47 ha afgekeurd en onder oplegging van een aanvullende korting appellantes bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld op € 1.857,60.
2.
Bij het bestreden besluit van 15 december 2011 heeft verweerder appellantes bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de afgekeurde oppervlakte teruggebracht tot 0.13 ha; daarbij is appellante een bedrag van € 301,98 nabetaald. Het kortingsbedrag is gereduceerd tot € 30,15.
Bij het herziene besluit van 31 augustus 2012 is de (netto) bedrijfstoeslag alsnog vastgesteld op
€ 2.184,59. De korting is daarbij geheel komen te vervallen. Dit nieuwe besluit is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede onderdeel van de beroepsprocedure.
3.
Appellante kan zich niet verenigen met de door verweerder geconstateerde (vastgestelde) oppervlakte van één of meer percelen, voor zover daarbij is afgeweken van de aanvraag. Zij is het verder niet eens met de opvatting van verweerder dat perceel 4 geen subsidiabele oppervlakte betreft. Volgens appellante staan er niet dusdanig veel bomen op dit perceel dat dit niet voor landbouwdoeleinden kan worden gebruikt.
4.
Het is vaste jurisprudentie van het College dat er alleen sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, ook daadwerkelijk met het instellen van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Bij gebreke daarvan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat appellante al haar toeslagrechten heeft benut en dat de aanvankelijk opgelegde korting als gevolg van het herziene besluit van 31 augustus 2012 geheel is komen te vervallen. De discussie over de oppervlakte van percelen heeft geen invloed op de hoogte van de bedrijfstoeslag, aldus verweerder.
5.
Het College heeft in de uitspraak van 26 september 2012, LJN: BY0527, uiteengezet waarom in alle geschillen over de gemeten oppervlakten die betrekking hadden op besluiten betreffende de bedrijfstoeslag over het jaar 2009 procesbelang is aangenomen, ook al had de desbetreffende landbouwer in dat jaar alle toeslagrechten benut. Voorts is in die uitspraak aangekondigd dat voor het jaar 2010 weer op de gebruikelijke manier het procesbelang zal worden beoordeeld.
Het College verwijst kortheidshalve naar die uitspraak.
6.
Appellante heeft 9,42 toeslagrechten en deze zijn voor de bedrijfstoeslag over 2010 volledig benut. Het kortingsbedrag dat samenhing met het feit dat verweerder aanvankelijk bepaalde percelen of perceelsgedeelten niet subsidiabel achtte, is met de herziene beslissing van 31 augustus 2012 geheel komen te vervallen. Een verdere vergroting van de gemeten oppervlakte door ook de thans nog in geding zijnde percelen of perceelsgedeelten mee te tellen kan hoe dan ook niet tot een hogere uitkering leiden. Gelet hierop is bij appellante geen sprake meer van enig te honoreren procesbelang. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over de oppervlakte voor appellante in ander verband ook in 2010 niet een groot belang zou kunnen hebben, maar dat is geen belang waarover het College in deze beroepsprocedure inzake de vaststelling van de bedrijfstoeslag over 2010 uitspraak kan doen.
7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.
Aangezien verweerder zijn oorspronkelijke beslissing op bezwaar, waartegen het beroep zich richtte, heeft herzien, acht het College het aangewezen om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure en te bepalen dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- waarbij is uitgegaan van verleende rechtsbijstand bij het opstellen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van
  • bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht van € 302,- (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld