ECLI:NL:CBB:2013:328

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12/801
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering EIA-verklaring voor Thermobel VIP-panelen op basis van niet-naleving technische eisen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 november 2013, betreft het een geschil tussen CAV Agrotheek B.V. en de Minister van Economische Zaken over de weigering van een verklaring voor energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring). De zaak is ontstaan na een besluit van de minister op 30 maart 2012, waarin de aanvraag van appellante voor een EIA-verklaring voor de investering in Thermobel VIP-panelen werd afgewezen. De minister stelde dat de melding van de investering niet tijdig was gedaan, maar na bezwaar werd dit standpunt herzien. Echter, de minister handhaafde de weigering op inhoudelijke gronden, stellende dat de panelen niet voldeden aan de vereisten voor HR-glas zoals vastgelegd in de relevante regelgeving.

Tijdens de zitting op 24 september 2013 werd het standpunt van appellante, dat de panelen wel als HR-glas moesten worden aangemerkt, gemotiveerd verdedigd. Appellante betoogde dat de regelgeving geen expliciete eis stelde dat HR-glas doorzichtig moest zijn. De minister daarentegen, verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de Thermobel VIP-panelen, door hun constructie met een isolatiepaneel, niet voldeden aan de technische eisen voor HR-glas.

Het College oordeelde dat de investering in de Thermobel VIP-panelen niet kon worden aangemerkt als een energie-investering in de zin van de Wet IB 2001. De technische specificaties van de panelen, waaronder de aanwezigheid van een isolatiepaneel, waren in strijd met de vereisten voor HR-glas. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden en de minister in cassatie worden aangevochten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/801
27605

Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2013 in de zaak tussen

CAV Agrotheek B.V., te Wieringerwerf, appellante

(gemachtigde: mr. E. Tj. Van Dalen),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Vissinga).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan appellante een verklaring energie-investeringsaftrek (verder onder meer: EIA-verklaring) af te geven.
Bij besluit van 12 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover het de tijdigheid van de melding betrof. Op inhoudelijke gronden heeft verweerder de weigering een verklaring af te geven gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is aan de zijde van appellante verschenen [naam 1], algemeen directeur van appellante, en [naam 2], technisch adviseur bij AGC.
Tevens zijn voor verweerder verschenen mr. C. Cromheecke en W. Brinkman.

Overwegingen

1.
De Wet IB 2001 luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 3.42. Energie-investeringsaftrek
1.
Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
2.
Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie."
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 2000, nr. 249; hierna: Regeling) luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 2
1.
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I van deze regeling (…)".
Bijlage 1 van de Regeling (Stcrt. 2010, nr. 20557) luidde van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, voor zover hier van belang, als volgt:
" Bijlage 1
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, door:
(…)
2.
Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies voor:
a. (…)
b. bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN 673 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 0,7 W/m2K, (eventueel) kozijn."
In de door verweerder uitgegeven brochure Energie en bedrijven energielijst 2011 (hierna : brochure 2011) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Code 210401 [W]
HR-glas
(…)
b.
Bestemd voor:beglazing in buitengevel- of dakconstructies van
bedrijfsgebouwen.
en bestaande uit:meervoudig glas met een warmtewerende
coating of gasgevulde spouw met een warmtedoorlatingscoefficient
van maximaal 0,7 W/m2K gemeten conform NEN-EN 673,
(eventueel) kozijn."
2.
Op 7 juli 2011 heeft appellante melding gedaan van een investering in een bedrijfsmiddel, dat zij heeft omschreven als “HR Tripple glas” (dat verder, in navolging van partijen, onder meer ook zal worden aangeduid als “Thermobel VIP-panelen” of “de panelen”). In het kader van deze melding heeft appellante van deze panelen de volgende technische specificaties gegeven:
"Glasoppervlak is 183 m2
Merk en type: AGC Flat glass Europe type Thermobel VIP
Opbouw:
Buitenblad Colorbel kleur CM 60 Stopray Safir dikte 6 mm
Spouwbreedte 9 mm
Spouwvulling 90% argongas
gevuld met Vacuum Isolatiepaneel dikte 14 mm
Spouwbreedte 9 mm
Spowvulling 90% argongas
Binnenblad Colorbel standaard kleur dikte 8 mm
U waarde: (NEN 1068 + w05)(W/m2.K)); 0,39"
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd de gevraagde verklaring af te geven vanwege de niet tijdige melding van de aanschaf van het bedrijfsmiddel. Bij brief van 2 maart 2012 is hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 mei 2012 is een voornemen van een beschikking op bezwaar aan appellante verzonden waarbij door verweerder is medegedeeld dat gebleken is – mede naar aanleiding van het bezwaar van appellante - dat de melding bij nader inzien door appellante wel tijdig is gedaan, maar dat verweerder van mening is dat de investering niet voldoet aan andere vereisten om voor een EIA-verklaring in aanmerking te komen. Volgens verweerder heeft de investering die hier aan de orde is betrekking op een bedrijfsmiddel dat is aan te merken als een isolatiepaneel en niet als HR-glas.
Op 6 juli 2012 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en op 12 juli 2012 heeft verweerder in lijn met het eerder geuite voornemen het bestreden besluit genomen.
3.
De beoordeling van het geschil.
3.1
Gelet op de toelichting ter zitting van de zijde van appellante, is in dit geding nog uitsluitend aan de orde de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd appellante een EIA-verklaring te verlenen voor de aanschafkosten van Thermobel VIP-panelen, omdat deze panelen niet als HR-glas als bedoeld in de Regeling zijn aan te merken.
3.2
Appellante meent, kort samengevat, dat verweerder ten onrechte deze weigeringsgrond heeft gehanteerd omdat nergens in de Regeling staat voorgeschreven dat HR-glas – waar deze panelen ook uit bestaan – doorzichtig moet zijn. Deze weigeringsgrond had verweerder dan ook niet kunnen betrekken in zijn besluitvorming om de desbetreffende panelen niet als HR-glas, maar als een – niet voor een EIA-verklaring in aanmerking komend – isolatiepaneel aan te merken.
3.3
Verweerder heeft dit standpunt van appellante gemotiveerd bestreden.
3.4
Het College overweegt ter zake als volgt.
Uit het bepaalde bij artikel 1A.2.1.A, onder b, van Bijlage 1, bij de Regeling blijkt dat HR-glas voor beglazing in buitengevel- of dakconstructies voor bedrijfsgebouwen en bestaande uit, voor zover hier van belang, meervoudig glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de Wet wordt aangemerkt.
Uit de omschrijving door appellante van het Thermobel VIP-paneel, inclusief de ter zitting door appellante gegeven toelichting over dit paneel en de waarneming door het College van een dergelijk ter zitting getoond paneel, kan worden vastgesteld dat het Thermobel VIP-paneel niet alleen argongas als spouwvulling heeft maar ook nog een isolatiepaneel met een dikte van 14 mm. Gelet op de hiervoor vermelde technische eisen van HR-glas uit de Brochure 2011 staat daarmee vast dat dit paneel voor wat betreft zijn constructie met een extra, in voornoemd artikeldeel van Bijlage 1 bij de Regeling niet genoemd, element is uitgerust zodat het niet voldoet aan het daarin bepaalde.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat de investering van appellante in de Thermobel VIP-panelen niet kan worden aangemerkt als een energie-investering in de zin van artikel 3:42, tweede lid van de Wet IB 2001. Verweerder heeft het verzoek van appellante om een EIA-verklaring af te geven dan ook terecht afgewezen.
3.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. H.A.B van Dorst-Tatomir en mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
w.g. R.R. Winter w.g. L.C. Bannink
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen 'investeren' en 'bedrijfsmiddelen' (artikel 3.42, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001).