ECLI:NL:CBB:2013:31

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
AWB 11/688
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2010 en de gevolgen van dubbelclaim op percelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in het beroep van appellant, [A], tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. Het geschil betreft de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had 22 percelen opgegeven voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten, maar twee van deze percelen waren ook door een andere landbouwer opgegeven, wat leidde tot een dubbelclaim. De staatssecretaris heeft de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 12.184,39, maar na herzieningen is dit bedrag verlaagd door een korting van € 4.518,96 vanwege de afgekeurde percelen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze korting, maar het College oordeelt dat appellant verantwoordelijk is voor de juistheid van zijn aanvraag en dat hij niet op de hoogte was van de beweiding van zijn vee op de andere percelen. Het College concludeert dat de staatssecretaris terecht de korting heeft toegepast en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de landbouwer voor zijn aanvragen en de gevolgen van een dubbelclaim.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 11/688

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2013 in de zaak tussen

[A], wonende te [woonplaats], appellant,(gemachtigde: mr. D.L. Hoogenkamp)

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

(gemachtigde: bc. R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld.
Bij besluit van 12 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij besluiten van 25 augustus 2011 en 27 oktober 2011 heeft verweerder dat besluit herzien.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2013. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Met het formulier "Gecombineerde opgave 2010" heeft appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor 22 percelen met een totale oppervlakte van 34.66 ha. opgegeven. Verweerder heeft op 3 november 2010 appellant telefonisch in kennis gesteld van het feit dat de percelen 13 en 20 ook door een andere landbouwer waren opgegeven. De uitkomst van het gesprek was dat deze percelen op 15 mei 2010 niet in gebruik waren bij appellant.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld. Het aan appellant toegekende bedrag is € 12.184,39. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 34,28 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 34.28 ha, waarbij de geconstateerde oppervlakte van de percelen 13 en 20 op nihil is gesteld. Vanwege het feit dat deze percelen zijn afgekeurd is de bedrijfstoeslag verlaagd door middel van een korting van € 4.518,96.
3.
Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard, de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen gewijzigd vastgesteld en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd. Verweerder heeft de berekening van de bedrijfstoeslag tweemaal herzien en deze bij besluit van 27 oktober 2011 vastgesteld op € 12.156,49. Hierbij is het kortingsbedrag uiteindelijk vastgesteld op € 4.549,29. Het beroep wordt gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht geacht tevens te zijn gericht tegen deze besluiten.
4.
Appellant voert in beroep het volgende aan. Sinds 2002 draagt veehouder [B] zorg voor de beweiding van vee van appellant op de percelen 13 en 20, gelegen in de gemeente [C]. In 2010 vond [B] deze percelen niet geschikt voor beweiding en daarom verplaatste hij het vee van appellant naar een ander perceel. Door een misverstand was dit niet bij appellant bekend. Hij heeft daarom de percelen 13 en 20 wederom opgegeven voor de uitbetaling van toeslagrechten. Appellant wijst op een verklaring waarin [B] verklaart dat in het jaar 2010 perceel W 327 (gemeente [D]) in gebruik is bij appellant. Appellant is het niet eens met de korting.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de dubbelclaim als zodanig niet ter discussie staat en dat het misverstand dat de dubbelclaim tot gevolg heeft gehad voor rekening en risico van appellant dient te blijven, aangezien deze zelf verantwoordelijk is voor de juistheid van de aanvraag. Het wijzigen van de aanvraag in de bezwaarfase is niet meer mogelijk. De korting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009.
6.
Niet in geschil is dat appellant op 15 mei 2010 de percelen 13 en 20 niet in gebruik had. Appellant heeft wel voor 2010 voor die percelen steun aangevraagd, en daarmee staat vast dat hij een fout heeft gemaakt in de steunaanvraag. Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bevat een inkeerregeling die het mogelijk maakt om een dergelijke fout te herstellen. Deze gelegenheid vervalt echter nadat verweerder de landbouwer heeft ingelicht over de door hem geconstateerde fout. Tijdens een telefoongesprek op 3 november 2010 heeft een medewerker van verweerders Dienst Regelingen appellant in kennis gesteld van het feit dat beide percelen dubbel waren geclaimd.
7.
In bezwaar heeft appellant er op gewezen dat perceel 13 verkeerd was ingetekend en dat de korting ten onrechte is opgelegd omdat appellant niet te weinig grond heeft opgegeven. Verweerder heeft in het bestreden besluit dit bezwaar terecht afgewezen. Het wijzigen of toevoegen van percelen was, gelet op hetgeen de inkeerregeling hieromtrent bepaalt, niet meer mogelijk. Appellant was immers al op de hoogte gesteld van de geconstateerde onregelmatigheid.
8. Dat appellant niet wist dat zijn vee door veehouder [B] was verplaatst naar een ander perceel komt voor zijn rekening en risico. Appellant is immers verantwoordelijk voor een juiste opgave van zijn percelen bij de aanvraag van bedrijfstoeslag.
9.
Voor zover appellant heeft gesteld dat het opgeven van de percelen 13 en 20 een kennelijke fout was overweegt het College dat van een kennelijke fout alleen sprake is als verweerder bij een summier onderzoek van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen. Daarvan is geen sprake reeds omdat verweerder niet (enkel) aan de hand van de steunaanvraag weet heeft dat ook een andere landbouwer voor de door appellant opgegeven percelen steun heeft aangevraagd.
10. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de hoogte van de korting voor hem onevenredig nadelige gevolgen heeft. Op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is verweerder gehouden een korting toe te passen van tweemaal het verschil in opgegeven en geconstateerde oppervlakte en verweerder heeft dienovereenkomstig gehandeld. Deze bepaling laat geen ruimte voor een belangenafweging en verweerder kan bij zijn beslissing dus aan de nadelige gevolgen van die korting geen betekenis toekennen. Ook het feit dat de Gecombineerde opgave naar aanleiding van de problematiek rond de “dubbelclaims” in 2012 zodanig is aangepast dat een landbouwer tijdens het invullen een waarschuwing krijgt wanneer een perceel reeds door een andere landbouwer is opgegeven, kan appellant daarom niet baten.
11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld