ECLI:NL:CBB:2013:3

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/605
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bestuurlijke boete voor radio-uitzending zonder vergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zonder vergunning een radio-uitzending heeft verzorgd, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Economische Zaken, die hem een bestuurlijke boete van € 2500 heeft opgelegd. De minister stelde dat op 10 april 2011 via een antenne-installatie op het perceel van de appellant zonder vergunning werd uitgezonden op de frequentie 87.5 Megahertz. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant betwistte in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 17 april 2013 heeft de appellant zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door twee gemachtigden en andere vertegenwoordigers van het Agentschap Telecom. De appellant voerde aan dat er verwarring was over het adres waar de overtreding zou hebben plaatsgevonden, aangezien in verschillende rapporten verschillende adressen werden genoemd. De minister heeft echter verklaard dat dit te wijten was aan een verschrijving en dat de bevindingen van de inspecteur betrouwbaar waren.

Het College heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de minister. De verklaring van de minister over de verwisseling van straatnamen werd als aannemelijk beschouwd, en er was geen bewijs dat de overtreding niet had plaatsgevonden. Het College heeft daarom het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/605 27 juni 2013
15354
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 16 mei 2012, LJN: BW6064 (de aangevallen uitspraak) in het geding tussen appellant
en
de
Minister van Economische Zaken(hierna: de minister)
Gemachtigde van appellant: mr. C.C.N Brens-Cats, advocaat te Emmen
Gemachtigden van de minister: mr. J.I.M. van der Vange en mr. R.A. Huiskens, werkzaam bij het Agentschap Telecom.

1.Het procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft bij brief van 21 juni 2012, bij het College binnengekomen op 22 juni 2012, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 april 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens zijn namens de minister verschenen L. Ket en J.M. Walraven.

2.De grondslag van het geschil

2.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft de minister aan appellant een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd.
In dit besluit heeft de minister overwogen dat uit onderzoek van het Agentschap Telecom is gebleken dat op 10 april 2011 via een antenne-installatie op het perceel [adres1] te [woonplaats] zonder vergunning door middel van een radiozendapparaat werd uitgezonden op de frequentie 87.5 Megahertz. Appellant woont op het betreffende perceel. Wegens overtreding van artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet heeft de minister aan appellant een boete van € 2500,-- opgelegd. Om appellant er toe te bewegen in de toekomst niet opnieuw illegaal uit te zenden heeft de minister tevens een last onder dwangsom opgelegd.
2.3
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2011 ongegrond verklaard. Het beroep bij de rechtbank was gericht tegen het besluit van 24 november 2011.

3.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.

4.De standpunten van partijen in hoger beroep

4.1
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de bevindingen van de minister. Er is echter wel sprake van verwarring over op welk adres de feiten zijn geconstateerd. In het eerste proces-verbaal van bevindingen wordt gesproken over [adres1] en in het aanvullende proces-verbaal over [adres2]. Beide adressen zijn bestaand in [woonplaats] en liggen vlak bij elkaar in dezelfde wijk. Ook het adres [adres2] heeft een zendmast in de tuin. Appellant heeft niet met de inspecteur gesproken. De opmerking in het aanvullend rapport dat de inspecteur met hem heeft gesproken, kan appellant niet plaatsen, omdat hij zijn woning nooit uitleent en op 10 april 2011 zelf thuis was. Wellicht dat is gesproken met de bewoner van [adres2]. De aanvullende verklaringen over de bevindingen van de inspecteur op de zitting van de rechtbank zijn mondeling gegeven en niet schriftelijk bevestigd door de betreffende inspecteur. De verklaringen zijn echter wel doorslaggevend om helderheid te verkrijgen omtrent het adres waar de feiten zijn geconstateerd.
4.2
De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de bevindingen van de minister voor wat betreft het adres waar de overtreding is geconstateerd. Het College stelt vast dat in het rapport van bevindingen het adres van appellant is genoemd ([adres1]). In het aanvullende rapport van bevindingen is een ander adres genoemd ([adres2]). Van de zijde van de minister is verklaard dat in het aanvullende rapport van bevindingen sprake is van een verschrijving die verband houdt met de verwisseling van beide straatnamen in Google maps. Gezien de overgelegde afdruk van Google maps in samenhang met de overgelegde kopie van de kadastrale kaart komt deze verklaring het College aannemelijk voor. Appellant heeft hier niets tegenover gesteld. Gelet hierop ziet het College geen grond voor het oordeel dat de verklaring ter zitting van de rechtbank schriftelijk had moeten worden bevestigd door de betreffende inspecteur. Verder leidt het College uit de toelichting ter zitting van de betrokken inspecteur af dat het niet aannemelijk is dat ten tijde van de overtreding op de [adres2] ook een mast stond. Ten tijde van de overtreding hebben de inspecteurs een inventarisatie gemaakt van zendmasten in [woonplaats]. Van het adres [adres2] is toen geen dossier opgemaakt. Het zou voor de hand hebben gelegen dat, als er een mast was, dit wel zou zijn gebeurd, omdat van het naastgelegen adres,[adres3], waar een antenne in aanbouw werd geconstateerd, wel een dossier is gemaakt.
Of appellant al dan niet met de inspecteur heeft gesproken, doet niet af aan de constatering dat via de mast van appellant een uitzending heeft plaatsgevonden.
5.2
De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.De beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013.
w.g. H.S.J. Albers w.g. I.C. Hof