ECLI:NL:CBB:2013:298

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12/974
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Kamer van Koophandel inzake inschrijving uittreding uit het bestuur van een stichting

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de inschrijving van zijn uittreding uit het bestuur van de Stichting Al Maktabah in het handelsregister. Het oorspronkelijke besluit van de Kamer van Koophandel, genomen op 26 april 2012, werd door de appellant bestreden, waarna het bezwaar op 6 september 2012 ongegrond werd verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de Kamer van Koophandel een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 26 september 2013 was de appellant afwezig, maar de Kamer van Koophandel was vertegenwoordigd door een gemachtigde.

Na de zitting heeft de Kamer van Koophandel op 9 oktober 2013 het eerdere besluit gewijzigd en een nieuw besluit op bezwaar genomen. De appellant heeft aangegeven het beroep te handhaven, ondanks de wijziging van het besluit. Het College heeft vastgesteld dat de appellant geen materieel belang meer had bij de beoordeling van het oorspronkelijke besluit, aangezien het bezwaar inmiddels gegrond was verklaard. De appellant stelde echter dat hij recht had op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, wat door de Kamer van Koophandel werd afgewezen.

Het College overwoog dat de kosten voor vergoeding alleen in aanmerking komen als het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien de Kamer van Koophandel erkende dat de appellant ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, werd het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Het College concludeerde dat de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten niet waren vervuld, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens onrechtmatigheid. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, maar de Kamer van Koophandel werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep, vastgesteld op € 472,-, en het griffierecht van € 156,- moest ook aan de appellant worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/974
24301

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2013 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], appellant

(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, verweerster

(gemachtigde: mr. D.E. Galavazi).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2012 heeft verweerster de opgave van uittreding van appellant uit het bestuur van de Stichting Al Maktabah (de Stichting) ingeschreven in het handelsregister.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft verweerster het bezwaar van appellant (kennelijk) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft hierop gereageerd en de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerster heeft gereageerd op de aanvulling van de gronden.
Appellant heeft een beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, van 20 juni 2013 aan het College toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Ter zitting heeft het College het onderzoek geschorst.
Op 9 oktober 2013 heeft verweerster het besluit van 6 september 2012 gewijzigd en een nieuw besluit op bezwaar genomen. Bij brief van 15 oktober 2013 heeft appellant te kennen gegeven het beroep te handhaven. Op 29 oktober 2013 heeft verweerster het besluit van 9 oktober 2013 aangevuld met een beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Het College heeft het onderzoek gesloten op 5 december 2013.

Overwegingen

1.
Het College stelt vast dat appellant geen materieel belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 6 september 2012, nu verweerster bij het besluit van 9 oktober 2013 het bezwaar van appellant alsnog gegrond heeft verklaard. De inschrijving in het handelsregister was reeds aangepast conform het bezwaar.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase had moeten toekennen. Bij de aanvulling van de beslissing op bezwaar van 29 oktober 2013 heeft verweerster dit verzoek afgewezen. Verweerster is dan ook niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Het beroep heeft om die reden, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede betrekking op de gewijzigde beslissing op bezwaar.
Het beroep beperkt zich derhalve tot de vraag of het verzoek van appellant om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten voor toewijzing in aanmerking komt. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
2.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden (primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Tijdens de zitting van het College heeft verweerster erkend dat appellant ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord. Wegens de schending van de hoorplicht heeft verweerster de beslissing op bezwaar gewijzigd en een nieuw besluit genomen met inachtneming van de haar op dat moment ter beschikking staande informatie, waaronder de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2013. Het bezwaar van appellant is alsnog gegrond verklaard. In het handelsregister is appellant in overeenstemming met deze beschikking en conform het bezwaar met ingang van 20 mei 2008 als voorzitter van de Stichting geregistreerd.
Naar het oordeel van het College betekent dit dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, nu het primaire besluit van 26 april 2012, de registratie van de uitschrijving van appellant als bestuurder, niet is herroepen wegens aan verweerster te wijten onrechtmatigheid maar op grond van de door appellant in bezwaar en beroep verstrekte informatie. Verweerster heeft derhalve het verzoek van appellant om vergoeding van de proceskosten in bezwaar terecht afgewezen. In de schending van artikel 7:15, derde lid, van de Awb door verweerster ziet het College geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren, nu verweerster dit gebrek bij de aanvulling van het besluit, zoals verwoord op 29 oktober 2013, heeft hersteld. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellant ongegrond.
3.
Aangezien verweerster hangende beroep de beslissing op bezwaar heeft gewijzigd en in die zin materieel aan appellant tegemoet is gekomen, ziet het College aanleiding verweerster te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten in beroep. Daarvoor is, anders dan voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar, niet vereist dat het primaire besluit is herroepen wegens aan verweerster te wijten onrechtmatigheid. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Tot slot ziet het College aanleiding te bepalen dat verweerster het door appellant betaalde griffierecht ter hoogte van € 156,- aan hem vergoedt.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 156,- aan appellant te vergoeden;
  • veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 472,- te betalen aan appellant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Beishuizen