5.Ingevolge artikel 76, eerste lid, Wp2000 is het verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe door verweerder verleende vergunning. Onder taxivervoer wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder j, van die wet verstaan: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling. In onderdeel h is gedefinieerd wat onder openbaar vervoer wordt verstaan.
Artikel 2, aanhef en onder f, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) bepaalt dat de wet (…) niet van toepassing is op vervoer met auto’s of bussen voor de uitvoering van trouwerijen of uitvaarten met inbegrip van het afhalen en terugbrengen van de deelnemers.
De Nota van Toelichting bij Bp2000 (Stb. 2000, 563) vermeldt ter toelichting op artikel 2 het volgende:
“ In artikel 2 wordt uitvoering gegeven aan de mogelijkheid in artikel 2, tweede lid, van de wet om bepaalde vormen van beroepspersonenvervoer uit te sluiten van de werking van de wet. (…) Voor het rouw- en trouwvervoer zowel per auto als per bus geldt dat het gaat om een beperkt aantal gespecialiseerde bedrijven die dit vervoer in een aantal gevallen uitvoeren in combinatie met niet uit vervoer bestaande voorzieningen, terwijl sprake is van een markt van beperkte omvang.”
Vaststaat, en ook niet door verzoeker bestreden is, dat verzoeker op 30 mei 2013 met zijn stretchlimousine, naar hij stelt een normale personenauto, tegen betaling veertien personen heeft vervoerd vanuit Haarlem met als bestemming het Damrak te Amsterdam, dit ter gelegenheid van een surpriseparty. Tevens staat vast dat hij niet over de in artikel 76, eerste lid, Wp2000 bedoelde vergunning beschikt.
Naar voorlopig oordeel betreft het type vervoer zoals verzoeker op 30 mei 2013 heeft verricht of aangeboden personenvervoer per auto tegen betaling. Dit moet derhalve worden aangemerkt als taxivervoer als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder j, Wp2000. De benaming die verzoeker zelf aan deze bedrijfsactiviteit geeft (verhuur van een limousine met chauffeur) maakt dit niet anders.
In geval van autoverhuur waarbij de huurder de auto zelf bestuurt, is geen sprake van taxivervoer als hiervoor bedoeld. Echter, zolang verzoeker, zoals op 30 mei 2013 is vastgesteld, de door hem verhuurde auto zelf bestuurt (of door een eventuele werknemer laat besturen), valt het door hem verrichte of aangeboden vervoer onder dit begrip en dient hij over een vergunning te beschikken.
Voor het oordeel dat de Wp2000 niet op dit taxivervoer van toepassing is, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond. Dat dergelijk vervoer – doordat het in vrijwel alle gevallen plaatsvindt in het kader van een evenement, de uitstraling van de auto een onderdeel vormt van de beleving van het evenement en niet het aantal kilometers of personen, maar het aantal uren van inzet relevant zijn – dezelfde kenmerken zou hebben als rouw- en trouwvervoer, laat onverlet dat de regelgever bij gebruikmaking van de bevoegdheid om te bepalen dat de wet of de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van vervoer enkel die twee specifieke vervoerssoorten heeft aangewezen.
Met verweerder acht de voorzieningenrechter de wijze waarop verzoeker de stretchlimousine heeft ingevoerd en de belastingen die in dat kader zijn afgedragen, niet van betekenis voor het van toepassing zijn van de Wp2000. Van belang is slechts welk vervoer met het voertuig wordt verricht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient verzoeker voor het verrichten of aanbieden van het hier aan de orde zijnde taxivervoer over een daartoe verleende vergunning te beschikken. Die vergunning heeft verzoeker niet. Er is terecht vastgesteld dat verzoeker op 30 mei 2013 het verbod van artikel 76, eerste lid, Wp2000 heeft overtreden. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, teneinde herhaling van de overtreding te voorkomen, van zijn bevoegdheid verzoeker een last onder dwangsom op te leggen geen gebruik heeft mogen maken.
Naar verwachting zal het bestreden besluit van 20 augustus 2013 in stand blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.