Uitspraak
22 november 2010.
1.De procedure
Het tuchtgerecht heeft het beroepschrift bij brief van 10 februari 2011 doorgezonden aan het College.
2.De grondslag van het geschil
(…)
3. De voorzitter kan, namens het bestuur, bij uitvoeringsbesluit een algemene meldplicht per levende partij tweekleppige weekdieren invoeren.”
quarantainevoorziening;
afkomstig zijn;
weekdieren en de geschatte hoeveelheid hiervan;
a. uiterlijk vierentwintig uur voor het moment waarop de tweekleppige weekdieren bij
het verzend- en/of zuiveringscentrumaankomen
waar door handelingen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening quarantainevoorzieningen levende tweekleppige weekdieren 2007 direct of indirect contact met de productiegebieden, verwatergebieden of Nederlandse oppervlaktewateren ontstaat,wordt hiervan per fax, per e-mail, of indien dit niet mogelijk is, schriftelijk mededeling gedaan aan het het kantoor van het productschap te [vestigingsplaats]. Hierbij dient in ieder geval te worden vermeld:
verzend-en/of zuiveringscentrum;
afkomstig zijn;
weekdieren en de geschatte hoeveelheid hiervan;”
Blijkens de toelichting bij het Besluit algemene meldplicht 2010 betreft het een wetstechnische wijziging waarbij de algemene meldplicht wordt gecontinueerd.
3.Het berechtingsrapport en de schriftelijke verklaring
Het ten eerste direct of indirect in productiegebieden, verwatergebieden of andere Nederlandse oppervlaktewateren, lozen van water, dat gebruikt is voor het vervoeren, het verwateren, het opslaan, het schonen, het be- of verwerken van (delen) levende tweekleppige weekdieren, het schoonmaken van bedrijfsruimten waarin levende tweekleppige weekdieren zijn verwerkt of storten van tarra, dat afkomstig is van de be- of verwerking van levende tweekleppige weekdieren, welke afkomstig zijn uit gebieden, welke niet genoemd worden in het Uitvoeringsbesluit bij artikel 2, eerste lid, van de Verordening quarantainevoorzieningen levende tweekleppige weekderen 2007, zonder te beschikken over een door de voorzitter van het Productschap overeenkomstig artikel 4 van de Verordening quarantainevoorzieningen levende tweekleppige weekdieren 2007 erkende waterbehandelingsinstallatie of andere goedgekeurde wijze van behandeling.
In de periode van 27 januari 2010 tot en met 3 maart 2010 (…) zijn bij [A] vijf partijen levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren of mariene buikpotigen geïmporteerd, waarvan niet, onverwijld na aankomst de afschriften van de weegbrieven die de levende tweekleppige weekdieren vergezellen, ter beschikking zijn gesteld aan het kantoor van het Productschap Vis te [vestigingsplaats].
Nadat ik (…) de reden van mijn telefoongesprek had aangegeven volgde er een korte, heftige reactie van de heer [A], waarin hij aangaf dat ik gerust langs kon komen, maar dat ik zo de deur weer “uitgeflikkerd” zou worden, waarna de verbinding verbroken werd. Vervolgens had ik (…) op 1 maart 2009 omstreeks 16.30 uur een telefoongesprek met mevrouw [A]. Zij verklaarde dat haar man de laatste tijd niet zo goed te spreken was. (…) Op 9 maart 2010 omstreeks 14.00 uur had ik (…) opnieuw telefonisch met mevrouw [A]. Zij gaf aan dat haar man overdag altijd weg is en dat ik beter die avond terug kan bellen. (…) Op 9 maart omstreeks 19.15 uur heb ik zowel via het vaste telefoonnummer als via het mobiele nummer tevergeefs geprobeerd telefonisch contact te krijgen met de heer [A]. Het is mij (…) duidelijk geworden dat de heer [A] geen medewerking wenst te verlenen aan een controle op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Verordening quarantainevoorzieningen levende tweekleppige weekdieren 2007.
Er is door de voorzitter van het Productschap Vis geen erkenning quarantainevoorziening danwel andere goedkeuring op grond van artikel 4 van de Verordening quarantainevoorzieningen levende tweekleppige weekdieren 2007 verleend aan [A].”
3 maart 2010 vijf partijen levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en/of mariene buikpotigen heeft geïmporteerd afkomstig uit gebieden in Denemarken;
2) deze gebieden niet zijn aangewezen middels het Uitvoeringsbesluit bij artikel 2, eerste lid, van de Verordening qvz; en
3) ten aanzien van deze vijf partijen niet, onverwijld na aankomst, aan het kantoor van het Productschap Vis te [vestigingsplaats] ter beschikking gesteld is een afschrift van de weegbrief.”
De voorzitter heeft voor deze feiten als tuchtrechtelijke maatregel voorgesteld oplegging van een geldboete van € 3.750,--, waarvan € 937,50 voorwaardelijk onder de voorwaarde van onthouding van overtreding van het bepaalde bij en krachtens de Verordening in de komende twee jaar.
4.De bestreden tuchtuitspraak
5.Het standpunt van appellant
De door het Productschap aangestelde controleur is ondeskundig op het gebied van mosselen. Het Productschap houdt er bij andere bedrijven andere regels op na. De regels van het Productschap zijn vanachter het bureau gemaakt; er is in de praktijk niet aan te voldoen. De ingevoerde mosselen voldeden aan alle normen.
6.De reactie van het Productschap
De betreffende regelgeving dateert uit de jaren ’90, vanaf de inwerkingtreding van Europese richtlijnen met gezondheidsvoorschriften voor het produceren en in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren. Het Productschap is de bevoegde autoriteit voor de aanwijzing, classificatie en begrenzing van schelpdierproductiegebieden, nu de Europese regels niet voorzien in regels omtrent de verplaatsing van schelpdieren voordat zij voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. De sector is bij de totstandkoming altijd direct betrokken geweest door middel van diverse consultatierondes, teneinde te bewerkstelligen dat de regeling praktisch uitvoerbaar is voor alle typen bedrijven en schelpdiersoorten. Het is het Productschap onduidelijk wat er ingewikkeld zou zijn aan bijvoorbeeld de algemene meldplicht. Appellant heeft overigens de betreffende partij mosselen vooraf gemeld bij het Productschap. Hij is berecht voor het feit dat de weegbrieven niet zijn overhandigd na aankomst van de vijf partijen. Appellant dient te voldoen aan de bepalingen van de Verordening. Dit geldt ook als de partij mosselen een A-classificatie heeft. De regelgeving van het Productschap staat los van andere bestaande regelingen. Vaststaat dat appellant de betreffende partijen mosselen, die afkomstig zijn uit een gebied dat niet in het uitvoeringsbesluit is aangewezen, niet in een daartoe erkende quarantainevoorziening heeft verwerkt. Het importeren van mosselen uit een niet in het uitvoeringsbesluit aangewezen gebied is als zodanig niet strafbaar. Maar wanneer deze niet in een quarantainevoorziening worden verwerkt, wordt automatisch water, dat met de mosselen in aanraking is geweest, geloosd in de Nederlandse oppervlaktewateren. Appellant beschikt niet over een erkende quarantainevoorziening. Hij spoelt zijn mosselen met Oosterscheldewater. Dit is op de zitting bij het tuchtgerecht uitgebreid aan de orde geweest, maar is niet teruggekomen in het proces-verbaal van de zitting. De bandopname daarvan is overigens verloren gegaan.
7.De beoordeling van het geschil
Het eerste in de schriftelijke verklaring vermelde feit betreft het importeren in de periode van 27 januari 2010 tot en met 3 maart 2010 van vijf partijen levende tweekleppige weekdieren uit gebieden in Denemarken, welke gebieden niet zijn aangewezen in het uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening. Het tuchtgerecht heeft vastgesteld dat appellant dit feit heeft begaan. Appellant heeft in zijn beroepschrift geen argumenten aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie, dat het tuchtgerecht ten onrechte tot deze vaststelling is gekomen.
Het College stelt echter vast dat dit feit geen overtreding oplevert van artikel 2, eerste lid, van de Verordening. Ingevolge die bepaling is immers het importeren van levende tweekleppige weekdieren (mosselen) uit niet-aangewezen gebieden niet verboden. Verboden is slechts - kort gezegd - om water dat met weekdieren uit een niet aangewezen gebied in contact is geweest of daarvan afkomstige tarra in de Nederlandse oppervlaktewateren te storten of te lozen. Dat appellant zodanige handelingen heeft verricht is in de schriftelijke verklaring niet als feit vermeld, zodat reeds hierom geen tuchtrechtelijke maatregel voor deze handelingen kon worden opgelegd. Het College wijst er daarbij op dat zodanig feit ook in het berechtingsrapport niet is vermeld.
Blijkens rubriek 2 van de uitspraak van het tuchtgerecht heeft het tuchtgerecht zich daarbij gebaseerd op de tekst van het besluit zoals dat gegolden heeft, totdat op 6 februari 2010 het Besluit algemene meldplicht 2010 in werking is getreden.
6 februari 2010 en dus nog onder de werking van het Besluit algemene meldplicht viel.
Het tuchtgerecht heeft in de bestreden tuchtuitspraak, met verwijzing naar de eerdere in rubriek 2.2 samengevatte uitspraken, overwogen dat van een overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene meldplicht geen sprake kon zijn, aangezien die bepaling naar het oordeel van het tuchtgerecht onduidelijk was.
Zoals in de genoemde uitspraken ook is overwogen is het tuchtgerecht van oordeel dat het, voor wat betreft het verwijt dat de weegbrieven niet ter beschikking van het Productschap zijn gesteld, een andere mening is toegedaan. Het tuchtgerecht acht artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit algemene meldplicht voldoende duidelijk, nu in die bepaling geen sprake is van een directe koppeling van de strafbaarstelling aan de aanwezigheid van een quarantainevoorziening.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit algemene meldplicht kan niet anders begrepen worden dan dat het daarbij moet gaan om dezelfde aankomst bij de quarantainevoorziening, waarvan onder a sprake was.
Gelet daarop meent het College, dat de uit het Besluit algemene meldplicht 2010 voortvloeiende verplichtingen voor appellant ten deze voldoende duidelijk omschreven zijn. Derhalve kan appellant verweten worden, dat hij voor de drie zendingen mosselen, die hij na 6 februari 2010 uit Denemarken ontvangen heeft niet onverwijld na aankomst bij zijn bedrijf de weegbrief (en het vervoersdocument) aan het kantoor van het Productschap te [vestigingsplaats] ter beschikking gesteld heeft.
Voor die drie gevallen heeft het tuchtgerecht de ten laste gelegde overtreding dus terecht bewezen geacht.
8.De beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing
- legt appellant een boete op van € 400,--, waarvan € 200,-- voorwaardelijk.