ECLI:NL:CBB:2013:262

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
AWB 11/511
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen pluimveehouder wegens overtreding hygiënevoorschriften

In deze tuchtzaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de appellant, een pluimveehouder, centraal. De zaak betreft een overtreding van de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007. De appellant heeft nagelaten zich jaarlijks te laten controleren op de naleving van deze voorschriften, wat resulteerde in een tuchtuitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren. De tuchtzaak is gestart na een berechtingsrapport dat op 21 januari 2011 is opgemaakt, waarin werd vastgesteld dat de appellant in 2009 en 2010 geen jaarlijkse controle had laten uitvoeren. Ondanks waarschuwingen van het Productschap heeft de appellant geen actie ondernomen om de verplichte controles uit te voeren. Het tuchtgerecht legde een geldboete op van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De appellant heeft tegen deze uitspraak beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de opgelegde boete te hoog is en dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving. Het College van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant in 2009 inderdaad in gebreke is gebleven, maar dat de controle voor 2010 wel degelijk heeft plaatsgevonden. Het College oordeelt dat de appellant op basis van de communicatie van het Productschap mocht aannemen dat hij de controle voor 2010 vóór 15 maart 2011 kon laten uitvoeren. Hierdoor wordt de boete voor 2010 niet opgelegd.

Uiteindelijk komt het College tot de conclusie dat alleen voor de overtreding in 2009 een boete kan worden opgelegd. De hoogte van de boete wordt verlaagd naar € 750, waarvan € 375 voorwaardelijk. De beslissing van het tuchtgerecht wordt vernietigd voor wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep van de appellant wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/511 3 december 2013
20311
Uitspraak in de zaak van:
[A], te [woonplaats], appellant van een tuchtuitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector (hierna: tuchtgerecht), gewezen op 19 april 2011, nr. TPPE 13/2011.

1.De procedure

Bij brief van 13 mei 2011 heeft het tuchtgerecht appellant afschrift toegezonden van zijn hiervoor vermelde tuchtuitspraak van 19 april 2011.
Bij een op 24 juni 2011 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft bij brief van 19 juli 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Van de zijde van het Productschap Pluimvee en Eieren (hierna: Productschap) zijn verschenen mr. R.B.R. Henke en R. te Loo.

2.De grondslag van het geschil

In de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 2
1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn:
(…)
b. geldboete;
(…)
Artikel 4
1. De geldboete bedraagt ten minste € 3 en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
(…)
3. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.
Artikel 15
1. De voorzitter van het bedrijfslichaaam, dat de desbetreffende verordening heeft vastgesteld, maakt de zaak binnen een redelijke termijn na de constatering van de overtreding bij het tuchtgerecht aanhangig door middel van een schriftelijke verklaring.
2. De verklaring vermeldt de feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Bij de verklaring worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan het tuchtgerecht overgelegd.”
In de door het bestuur van het Productschap vastgestelde Verordening hygiëne-voorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007 (hierna: Verordening) is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 11
1. De ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent laat zich jaarlijks ten minste één maal op eigen kosten controleren op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening door een erkende controle-instantie.
(…)
Artikel 13
1. Met uitzondering van het bij of krachtens artikel 6, eerste, vierde en achtste lid en artikel 9, derde lid, bepaalde, worden op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
(…)”

3.Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, opgemaakt op 21 januari 2011 door [B], controleur bij Centrum voor Bedrijfsdiensten B.V., heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“ Berechtingsrapport
Betreffende: [A] (…)
Wegens: Het zich niet, ten minste één keer per jaar op eigen kosten, laten controleren op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007, als bepaald in artikel 11, lid 1. van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007. (…)
Op 10 november 2010 omtreeks 19.50 uur had ik relatant [B] een telefoongesprek met de heer [A]. De heer [A] is eigenaar van een vleeskuikenbedrijf, zoals bedoeld in artikel 1. onder 17. van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007 (…). De reden van dit telefoongesprek was dat uit onderzoek van het Productschap Pluimvee en Eieren is gebleken dat er over het jaar 2009 geen controle gegevens van het bedrijf van betrokkene (…) beschikbaar waren. Doel van dit gesprek was om na te gaan of er inderdaad geen controle op de naleving van het gestelde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007 en het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven (PPE) 2007 (ook wel Actieplancontrole genoemd), heeft plaatsgevonden in 2009.
(…)
De heer [A] verklaarde mij op mijn vragen het volgende zakelijk weergegeven:
“Ik ben al een paar jaar geen IKB-deelnemer meer omdat het niets extra’s opleverde en heb ook al een paar jaar geen controles bij de vleeskuikens gehad. Ik weet niet of ik de brieven die u noemt heb ontvangen maar ik zou ze graag van u ontvangen. De stallen zijn nu leeg en er komen waarschijnlijk pas in december weer kuikens in. Ik zou nu een hygiënogram kunnen laten nemen voor 2010. Van 2009 weet ik niets van en daar ga ik ook niets meer van opzoeken. Iedere keer wordt de regelgeving weer aangepast. Er komt zoveel post van de Productschappen, waardoor ik niet meer weet waar ik allemaal aan moet voldoen. Ik zie en hoor het allemaal wel voor de rechter.”
Naar aanleiding van de reactie van de heer [A] tijdens het telefonisch contact heb ik (…) de brieven, opgenomen als bijlage bij dit rapport, gefaxt naar de heer [A].
(…)
Op 20 januari 2011 omstreekt 10.15 uur had ik (…) opnieuw telefonisch contact met de heer [A] omdat er nog steeds geen gegevens betreffende een uitgevoerde Actieplancontrole over het jaar 2010 bij de controle-instanties bekend zijn.
De heer [A] verklaarde mij (…) dat hij inmiddels een hygiënogram had laten nemen van de stal en dat hij omstreeks helf december telefonisch contact had opgenomen met Indas. Korte tijd daarna kreeg hij een brief dat Indas was overgenomen. De heer [A] gaf aan Isacert te gaan bellen voor het maken van een afspraak voor de uitvoering van een Actieplancontrole.
(…)”
Bij het berechtingsrapport zijn onder meer brieven gevoegd die het Productschap op 3 februari 2010 en 10 maart 2010 heeft verzonden aan pluimveehouders, onder wie appellant, van wie het Productschap geen bericht had ontvangen dat in 2009 een Actieplancontrole had plaatsgevonden. In beide brieven is aangegeven dat indien over 2009 nog geen Actieplancontrole was uitgevoerd, de betreffende pluimveehouder dit vóór 15 maart 2010 alsnog moest laten doen.
Bij schriftelijke verklaring van 25 januari 2011heeft de voorzitter van het Productschap oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel gevraagd wegens overtreding van artikel 11, eerste lid, van de Verordening in zowel 2009 als 2010.

4.De bestreden tuchtuitspraak

Het tuchtgerecht heeft op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene geoordeeld dat is komen vast te staan dat op het bedrijf van appellant, in strijd met artikel 11, lid 1, van de Verordening, in 2009 en 2010 is nagelaten een jaarlijkse verplichte controle op de naleving van de voorschriften van de Verordening te laten plaatsvinden.
Ten aanzien van de verwijtbaarheid overweegt het tuchtgerecht onder meer het volgende. Appellant heeft, ook na waarschuwingsbrieven van het PPE, nagelaten om verplichte actieplancontroles te laten uitvoeren. Ook na het telefonisch onderhoud met de heer [B] in november 2010 is – weliswaar op basis van een misverstand: appellant liet een hygiënogram opmaken – het actieplanonderzoek nagelaten. Op 25 januari 2011 is de actieplancontrole uiteindelijk alsnog uitgevoerd. Het tuchtgerecht rekent appellant aan dat twee keer, zowel in 2009 als in 2010, de jaarlijkse controle is nagelaten. Bij het opleggen van de maatregel heeft het tuchtgerecht rekening gehouden met het feit dat appellant een bedrijf heeft van grote omvang en dat aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het tuchtgerecht heeft vervolgens de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd: een geldboete van € 1.500,--, waarvan € 750,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

5.Het standpunt van appellant

Appellant heeft in beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden tuchtuitspraak aangevoerd.
De opgelegde boete is veel te hoog. De regelgeving was hem onbekend.
Er heeft alleen in 2009 een overtreding plaatsgevonden. Voor 2010 is de jaarlijkse controle alsnog uitgevoerd.

6.De reactie van het Productschap

Het Productschap is van mening dat het tuchtgerecht terecht ervan is uitgegaan dat zowel in 2009 als in 2010 een overtreding van artikel 11, eerste lid, van de Verordening heeft plaatsgevonden. De Actieplancontrole die appellant op 25 januari 2011 heeft laten uitvoeren kan niet worden toegerekend aan het jaar 2010, nu appellant in 2011 niet een (tweede) controle heeft doen uitvoeren die dan als controle voor 2011 zou kunnen worden aangemerkt. In de jaren 2009 en 2010 heeft geen Actieplancontrole plaatsgevonden. Daarna hebben volgens de administratie van het Productschap Actieplancontroles plaatsgevonden op 25 januari 2011, 1 februari 2012 en 26 februari 2013.
De Verordening is gepubliceerd op 24 augustus 2007 en in werking getreden op
26 augustus 2007. Met de term “jaarlijks ten minste één maal” in artikel 11, eerste lid, van de Verordening is bedoeld ten minste één maal per kalenderjaar. In een volgende verordening over deze materie (de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011) is de bepaling namelijk in die zin verduidelijkt.
Dat pluimveehouders bij brieven van 3 februari en 10 maart 2010 in de gelegenheid zijn gesteld om de Actieplancontrole over 2009 alsnog te laten uitvoeren vóór 15 maart 2010, betekent niet dat pluimveehouders ieder jaar de Actieplancontrole kunnen uitstellen tot het begin van het daaropvolgende jaar. Voormelde brieven zijn verzonden uit coulance. Toen een berechtingsrapport zou worden opgemaakt omdat appellant heeft nagelaten om de Actieplancontrole in 2009 te laten uitvoeren, is tevens de overtreding over 2010 meegenomen.

7.De beoordeling van het geschil

7.1
Het College stelt vast dat appellant niet bestrijdt dat hij heeft nagelaten om in 2009 de in artikel 11, eerste lid, van de Verordening bedoelde (Actieplan)controle op zijn bedrijf te laten uitvoeren. Appellant bestrijdt wel dat de Actieplancontrole voor het jaar 2010 niet zou hebben plaatsgevonden. Appellant gaat, naar het College begrijpt, ervan uit dat de op 25 januari 2011 uitgevoerde Actieplancontrole kan worden toegerekend aan het jaar 2010.
Deze grief van appellant treft doel. Het College overweegt hiertoe het volgende.
Uit het berechtingsrapport blijkt dat de door het Productschap aangewezen toezichthouder naar aanleiding van een op 10 november 2010 met appellant gevoerd telefoongesprek, afschriften van de brieven van het Productschap van 3 februari en 10 maart 2010 aan appellant heeft toegezonden betreffende de in artikel 11 van de Verordening neergelegde verplichting dat elk (pluimvee)bedrijf zich jaarlijks laat controleren. Uit die brieven heeft appellant naar het oordeel van het College kunnen en mogen afleiden dat bedrijven, die in strijd met artikel 11 van de Verordening hebben nagelaten om in een kalenderjaar de Actiecontrole op hun bedrijf te laten uitvoeren, door het Productschap in de gelegenheid worden gesteld om zodanige controle alsnog vóór 15 maart van het daaropvolgende kalenderjaar te laten uitvoeren. Gelet daarop heeft appellant kunnen menen dat de Actieplancontrole over 2010 (in ieder geval) vóór 15 maart 2011 diende plaats te vinden. Vast staat dat appellant op 25 januari 2011 een Actiecontrole op zijn bedrijf heeft laten uitvoeren. Mede gelet op de niet geheel duidelijke formulering in artikel 11, eerste lid van de Verordening (“jaarlijks ten minste één maal”) ziet het College dus geen grondslag om vast te stellen, dat appellant ook voor het jaar 2010 in gebreke is gebleven.
7.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, moet voorts worden geoordeeld dat alleen voor de overtreding voor het jaar 2009 een boete kon worden opgelegd. Evenals het tuchtgerecht acht het College deze overtreding verwijtbaar. Appellant is immers verantwoordelijk voor een juiste naleving van de regels op zijn bedrijf. De enkele stelling van appellant dat hij niet van de regels op de hoogte was en dat hij, zoals in het berechtingsrapport is aangegeven, niet meer wist waaraan hij allemaal moest voldoen kan daaraan niet afdoen. Gelet hierop acht het College een geldboete van € 750,-- passend en geboden. Aan appellant is niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd, zodat het College, evenals het tuchtgerecht heeft gedaan, de helft van dit bedrag voorwaardelijk zal opleggen.
7.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Het College zal appellant een geldboete opleggen van € 750,--, waarvan € 375,-- voorwaardelijk. De beslissing van het tuchtgerecht zal worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van de geldboete.
7.5
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

8.De beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;
- legt appellant een geldboete op van € 750,-- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), waarvan € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. B. Verwayen en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.M. Bancken