4.2Uit artikel 115 van het BGfo Wft vloeit volgens AFM, gelet op de tekst, ratio en strekking van die bepaling, een duidelijke inhoudelijke eis voort: de verplicht vast te leggen en toe te passen criteria dienen overkreditering te voorkomen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft AFM niet een te ruime uitleg aan artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft gegeven. Zij heeft er voor gekozen om de normen uit de Gedragscode VFN te gebruiken als referentiekader ter invulling van de open normen ter voorkoming van overkreditering, waaronder artikel 115 BGfo Wft. In het geval een aanbieder van krediet niet is aangesloten bij een bepaalde branche-gedragscode en er voor kiest eigen normen vast te stellen, zal AFM beoordelen of die criteria minimaal op een vergelijkbaar niveau als de Gedragscode VFN ten doel hebben overkreditering te voorkomen. [A], hoewel lid van de VFN, heeft haar eigen normen gehanteerd. Vergelijking van die eigen normen, neergelegd in de Procedure CK, met de normen van de Gedragscode VFN maakt duidelijk dat de eigen normen van [A] in drie van de vier gehanteerde typen huishoudens (te weten alleenstaand, gehuwd/samenwonend en gehuwd/samenwonend met kinderen) leiden tot het verstrekken van hogere kredieten dan bij toepassing van de normen uit de gedragscode VFN. De normen uit de Gedragscode VFN zijn minimumnormen en deze gedragscode kent ook niet een afwijkingsmogelijkheid van de voorgeschreven minimumnormen. Daaruit volgt dat de eigen normen van [A] onvoldoende zijn gericht op het voorkomen van overkreditering en dus in strijd zijn met artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft. [A] heeft ook niet alle criteria die zij toepast vastgelegd, nu het op grond van de Procedure CK is toegestaan om van de eigen normen af te wijken. Materiële afwijkingscriteria zijn in de Procedure CK niet vastgelegd. Dat opent de deur naar het verstrekken van kredieten aan consumenten die in geen verhouding staan tot hun draagkracht. Indien artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft niet een inhoudelijke eis behelst zou dit betekenen dat AFM de criteria ter voorkoming van overkreditering van aanbieders van krediet niet inhoudelijk kan beoordelen. Daarmee zou de opzet van de regelgever om met dit artikel overkreditering te voorkomen zijn mislukt. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat AFM artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft te ruim uitlegt omdat AFM van mening zou zijn dat uit die bepaling voortvloeit dat de acceptatiecriteria van aanbieders van krediet daadwerkelijk (in alle gevallen) overkreditering moeten voorkomen. AFM heeft daar tegenover gesteld dat zij slechts toetst of de acceptatiecriteria het voorkomen van overkreditering in voldoende mate ten doel hebben en of de criteria daadwerkelijk worden toegepast. Haar toets is daarmee een andere dan door de rechtbank is aangenomen. Uitgaande van haar onjuiste oordeel heeft de rechtbank vervolgens ten onrechte geconcludeerd dat in de gedachtegang van AFM één en dezelfde gedraging tegelijkertijd kwalificeert als een overtreding van artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft en artikel 4:34, tweede lid, van de Wft: als in een individueel geval een te hoog krediet is verstrekt, is dat in strijd met artikel 4:34, tweede lid, van de Wft, maar ook, omdat de op grond van artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft vast te leggen normen daadwerkelijk (in alle gevallen) overkreditering dienen te voorkomen, een overtreding van laatstgenoemde bepaling. AFM heeft in dit verband aangevoerd dat een overtreding van artikel 115, eerste lid, van het BGfo Wft een andere gedraging is dan de gedraging die kwalificeert als een overtreding van artikel 4:34, tweede lid, van de Wft: het gaat om twee verschillende voorschriften, die verschillende soorten gedragingen normeren. AFM heeft daarbij benadrukt dat zij [A] verwijt dat de eigen normen in de Procedure CK onvoldoende zijn gericht op het voorkomen van overkreditering en dat [A] niet alle criteria in de Procedure CK heeft vastgelegd, omdat de Procedure CK geen materiële afwijkingsnormen kent. Tot slot heeft AFM aangevoerd dat zij de juistheid betwist van het oordeel van de rechtbank dat onderdeel 18 van de Procedure CK, waar is bepaald dat de Gedragscode VFN te allen tijde van toepassing is, moet worden geduid als een verschrijving.