ECLI:NL:CBB:2013:256

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
AWB 11/100
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van accountantspraktijk en geschil over facturering door de NOvAA

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 november 2013, betreft het een geschil tussen appellant, een accountant, en de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NOvAA) over een factuur voor periodieke preventieve toetsing van de accountantspraktijk. De NOvAA had appellant een bedrag van € 5.375,83 in rekening gebracht voor zeseneenhalf dagdeel toetsing, uitgevoerd op 23 juni 2010 en 16 juli 2010. Appellant stelde dat de kosten niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden en dat de toetsing niet meer dan € 2.780,- zou mogen kosten. Hij voerde aan dat de toetsers onterecht een tweede keer naar zijn kantoor waren gekomen vanwege een internetstoring, wat volgens hem niet nodig was geweest.

In het bestreden besluit van 22 december 2010 verklaarde de NOvAA het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond en herzag de factuur naar vijf dagdelen, met een creditfactuur voor anderhalf dagdeel. De Commissie voor de bezwaarschriften adviseerde dat de internetstoring een bijzondere omstandigheid was die rechtvaardigde dat de toetsers meer tijd aan de toetsing hadden besteed. Appellant ging echter in beroep, waarbij hij stelde dat de toetsers ten onrechte de opdrachten tot het doen van fiscale aangifte als samenstellingsopdrachten hadden beoordeeld.

Het College overwoog dat de vraag of de toetsers het juiste normenkader hadden gehanteerd, niet zonder meer kon worden gesteld. Appellant had niet aangetoond dat, indien de dossiers als fiscale aangifte waren beoordeeld, er minder dagdelen aan de toetsing zouden zijn besteed. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 november 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 11/100
25100

Uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2013 in de zaak tussen

[A], te [vestigingsplaats], appellant,(gemachtigde: [B] AA),

en

het bestuur van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Manshande-Nonhof).

Procesverloop

Bij factuur van 2 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder - destijds nog de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) - aan appellant een bedrag van € 5.375,83 (voor zeseneenhalf dagdeel) in rekening gebracht voor toetsing van de accountantspraktijk van appellant.
Bij besluit van 22 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit herroepen en vervangen door een factuur voor vijf dagdelen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013.
Appellant is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [C] AA. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan de NOvAA de kosten van de werkzaamheden die zij verricht ter beoordeling van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een Accountant-Administratieconsulent in rekening brengen bij haar leden of de kantoren waarbinnen deze leden werkzaam zijn. Ter bepaling van het verschuldigde bedrag worden door de ledenvergadering bij verordening tarieven vastgesteld.
In de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (Verordening PPT) is onder meer het
volgende bepaald:
“ Artikel 18
1.
Het tarief voor de toetsing, waarvan de hoogte is vastgesteld in de Verordening op de tarieven periodieke preventieve toetsing, komt voor rekening van de getoetste accountantspraktijk.
(…)”
In de Verordening op de tarieven periodieke preventieve toetsing 2010 is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 4
Het tarief voor de toetsing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Verordening op de
Periodieke Preventieve Toetsing bedraagt:
a. voor een eerste toetsing bij een accountantspraktijk: € 695,- per toetser per dagdeel;
(…).”
2. Op 23 juni 2010 heeft ten kantore van appellant een toetsing plaatsgevonden van de accountantspraktijk. Vanwege een internetstoring is de toetsing in de loop van de dag afgebroken en voortgezet op 16 juli 2010. De beide toetsers hebben voor deze toetsing elk drie en drieënhalf dagdeel in rekening gebracht bij de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten.
Het bedrag van € 5.375,83 dat verweerder met het primaire besluit aan appellant in rekening heeft gebracht voor de toetsing van de accountantspraktijk is gebaseerd op toetsing van in totaal zeseneenhalf dagdeel tegen een bedrag van € 695,- per dagdeel.
3.
Appellant heeft als bezwaar tegen de factuur aangevoerd dat de hoogte van het bedrag niet in verhouding staat tot de werkzaamheden die door de toetsers zijn verricht. Hij stelt dat de toetsing niet meer zou mogen kosten dan € 2.780,- omdat er maar twee dossiers van besloten vennootschappen en één assuranceverklaring zijn getoetst. De dossiers van de besloten vennootschappen betroffen opdrachten tot het doen van fiscale aangifte, die door de toetsers beoordeeld zijn als samenstellingsopdracht, hetgeen meer uren met zich brengt dan nodig. Volgens appellant was het niet noodzakelijk geweest voor de toetsers om - vanwege een internetstoring - een tweede keer naar [vestigingsplaats] te komen, omdat de dossiers ook op afstand bekeken hadden kunnen worden.
4.
. In het bestreden besluit heeft verweerder - met overneming van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (Commissie) - het primaire besluit herroepen en vervangen door een factuur voor vijf dagdelen, en appellant medegedeeld dat een creditfactuur voor anderhalf dagdeel wordt verzonden.
In het advies overweegt de Commissie dat een toetsing in beginsel een volle dag beslaat en toetsers niet meer dan twee dagdelen per toetser in rekening kunnen brengen. De Commissie merkt daarbij op dat de internetstoring een bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat de toetsers ter plaatse meer tijd aan de toetsing hebben besteed. Omdat het kantoor ervoor kiest zijn dossiers uitsluitend raadpleegbaar te maken via een internetapplicatie dient dit voor rekening van het kantoor te komen. De commissie is van mening dat een en ander in redelijkheid moet leiden tot de beslissing de factuur voor de toetsing terug te brengen tot vijf dagdelen.
5.
Appellant voert in beroep aan dat de toetsers ten onrechte van mening zijn dat de opdrachten tot het doen van fiscale aangifte vennootschapsbelasting niet mogen worden aangenomen en dat zij de dossiers ten onrechte als samenstellingsopdrachten hebben getoetst. Hij verzoekt het College de vraag te beantwoorden of het - onder de voorwaarde dat de vennootschap voldoet aan zijn deponeringsplicht - is toegestaan om de opdracht tot het doen van fiscale aangifte vennootschapsbelasting te aanvaarden.
Volgens appellant kan de factuur niet gehandhaafd blijven, dan wel dient een nieuwe toetsing plaats te vinden op basis van de juiste definitie van de getoetste opdrachten.
6.
Verweerder heeft in reactie op het beroepschrift aangevoerd dat het antwoord op de door appellant opgeworpen vraag niet van belang is voor de beoordeling van de juistheid van de factuur voor de uitgevoerde toetsing. In dat kader dient volgens verweerder slechts te worden beoordeeld of er een toetsing heeft plaatsgevonden, welk type toetsing is uitgevoerd, hoeveel dagdelen er aan de toetsing zijn besteed en hoeveel toetsers bij de toetsing zijn betrokken. De vraag of appellant al dan niet terecht een opdracht tot het doen van een aangifte vennootschapsbelasting van een vennoot heeft aanvaard stond volgens verweerder in bezwaar niet ter beoordeling. Verweerder voert onder verwijzing naar artikel 4, tweede lid, van de Verordening PPT aan dat een toetsing alle vormen van dienstverlening van een accountantspraktijk omvat en de Raad van Toezicht daarom bij de toetsing ook de opdracht tot het doen van een aangifte vennootschapsbelasting kon betrekken.
7.
Het College overweegt dat de vraag of door de toetsers het juiste normenkader is gehanteerd in beginsel slechts aan de orde kan komen in een procedure omtrent het eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing. Niettemin kan niet zonder meer worden gesteld dat bij de beoordeling van de juistheid van de factuur voor de uitgevoerde toetsing de vraag of door de toetsers is uitgegaan van het juiste normenkader geen enkele betekenis kan hebben. Die vraag kan van betekenis zijn indien met kracht van argumenten is onderbouwd en geconcretiseerd dat vanwege het toepassen van een onjuist normenkader een hoger aantal dagdelen in rekening is gebracht. Dat is hier evenwel niet het geval. Appellant heeft niet inzichtelijk gemaakt dat indien de desbetreffende dossiers waren beoordeeld als een opdracht tot het doen van fiscale aangifte vennootschapsbelasting, minder dagdelen zouden zijn besteed aan de toetsing van de accountantspraktijk van appellant.
8.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. M.A. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013.
w.g. M.A. Voskamp w.g. J.L.W. Aerts