ECLI:NL:CBB:2013:25

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/681
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag 2010 door staatssecretaris van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en de curator van [A], die een aanvraag om bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 had ingediend. De aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De curator voerde aan dat [A] onder curatele was gesteld en daardoor niet in staat was om de aanvraag tijdig en compleet in te vullen. De staatssecretaris had de aanvraag op 3 november 2011 afgewezen en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 8 juni 2012. De curator stelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door te laat te beslissen op de aanvraag en het bezwaar, en dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die de late indiening rechtvaardigden.

Het College oordeelde dat de aanvraag van [A] inderdaad te laat was ingediend, meer dan 25 kalenderdagen na de uiterste datum van indiening. De curator had de staatssecretaris op verschillende momenten op de hoogte gesteld van de onderbewindstelling en ondercuratelestelling van [A], maar het College oordeelde dat deze omstandigheden niet als overmacht konden worden aangemerkt. De curator had de gestelde overmachtsituatie niet tijdig gemeld, wat volgens de geldende regelgeving noodzakelijk was. Het College concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen op grond van de geldende Europese verordening.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de noodzaak voor aanvragers om tijdig te reageren op beslissingen van de overheid. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/681
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2013 in de zaak tussen

[A], in de hoedanigheid van curator van [B], te [woonplaats], appellant
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
[A] om bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2013, waarbij appellant is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
[A] (hierna te noemen: [A]) heeft met de Gecombineerde Opgave voor 2010 om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht. Verweerder heeft de opgave op 14 juni 2010 ontvangen. Bij beschikking van 26 juli 2010 van de rechtbank Zutphen is [A] onder curatele gesteld. Appellant heeft in zijn hoedanigheid van curator van [A] bij brief, door verweerder ontvangen op 14 september 2010, meegedeeld dat [A] onder curatele is gesteld en daardoor niet in staat was de Gecombineerde Opgave tijdig en compleet in te vullen. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat deze te laat is ingediend.
2.
Appellant voert aan dat hij reeds bij brief van 9 april 2010 verweerder ervan op de hoogte heeft gesteld dat [A] onder bewind was gesteld. Bij brief van 31 juli 2010 heeft hij verweerder vervolgens meegedeeld dat [A] onder curatele was gesteld. Bij brief van 10 september 2010 heeft hij verweerder nogmaals uitvoerig hierop gewezen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd en ruim vier maanden te laat alsnog een beslissing op de aanvraag genomen. Ook heeft verweerder te laat beslist op het bezwaarschrift. Dit betekent dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen naar de mening van appellant dat alsnog bedrijfstoeslag voor 2010 wordt toegekend.
Tevens beroept appellant zich op uitzonderlijke omstandigheden in die zin dat de geestesgesteldheid van [A] ertoe heeft geleid dat hij geen tijdige aanvraag heeft kunnen doen. Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet meegewogen in zijn besluitvorming.
3.
Verweerder stelt dat de aanvraag te laat is ontvangen en daarom diende te worden afgewezen op grond van artikel 11, tweede lid, en de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Appellants beroep op uitzonderlijke omstandigheden of overmacht kan niet tot een ander resultaat leiden, omdat een dergelijk beroep slechts kan worden gedaan in het geval een aanvraag weliswaar te laat, maar nog binnen de kortingsperiode als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is ingediend. Tot slot stelt verweerder dat het beroep op overmacht pas op 14 september 2010 is gemeld door appellant. Op de eerder door appellant genoemde data is verweerder weliswaar schriftelijk geïnformeerd over de onderbewindstelling en de ondercuratelestelling van [A], maar hierbij heeft appellant niet aangegeven dat sprake was van een dusdanige abnormale en onvoorziene omstandigheid dat het reeds hierom niet mogelijk was een tijdige aanvraag in te dienen.
4.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag van [A] om uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat verweerder de Gecombineerde Opgave 2010 van [A] op 14 juni 2010 heeft ontvangen. Dit betekent dat sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na de uiterste datum van indiening, 15 mei 2010. De eerder bedoelde kortingsperiode, waarin een verlaging van 1% per dag wordt toegepast, verstreek op 11 juni 2010. Na ommekomst van die periode diende verweerder de aanvraag op grond van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 af te wijzen.
4.2
Appellants betoog dat verweerder niet behoorlijk heeft gehandeld door zelf te laat te beslissen op de aanvraag en op het bezwaar, slaagt niet. Hetzelfde geldt voor zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid. De overschrijding van beslistermijnen door verweerder leidt niet van rechtswege tot een positieve beslissing op appellants aanvraag. In dit geval, waarin vaststaat dat aanvraag te laat is ingediend, volgt uit artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 dwingend dat de aanvraag om bedrijfstoeslag dient te worden afgewezen. Verweerder is aan de toepassing van die bepaling gehouden en de bestuursrechter dient zulks te respecteren.
4.3
Voor zover appellant betoogt dat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van de toeslagrechten het gevolg is van een situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in die zin dat [A] door zijn geestesgesteldheid niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen slaagt dit betoog evenmin. Hierbij neemt het College in aanmerking dat de situatie waarin [A] verkeerde al geruime tijd bekend was. Daarom valt niet in te zien waarom die situatie er aan in de weg stond dat toch op tijd een aanvraag zou worden gedaan. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. [A] stond reeds enige tijd onder bewind tijdens de aanvraagperiode voor de bedrijfstoeslag 2010, zodat niet kan worden gezegd dat zijn geestesgesteldheid onvoorzienbaar was en de gevolgen hiervan in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
Verder heeft appellant pas in de brief die verweerder op 14 september 2010 ontving de ondercuratelestelling in verband met de aanvraag bedrijfstoeslag 2010 gebracht en schriftelijk aan verweerder gemeld. Appellant heeft daarom verzuimd om de gestelde overmachtsituatie te melden binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit mogelijk was, zoals is voorgeschreven in artikel 75, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Ook om die reden kan het beroep op overmacht niet slagen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld