ECLI:NL:CBB:2013:239

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
AWB 11/1109
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veranderde inkomensvergoeding voor vrijgevestigd psychiaters verbonden aan de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis

In deze zaak gaat het om de veranderde inkomensvergoeding voor vrijgevestigde psychiaters die verbonden zijn aan de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis, met ingang van 1 januari 2008. De wijziging houdt in dat de loonkostenaftrek van 23% op het budget is komen te vervallen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor de conclusie dat het vervallen van deze loonkostenaftrek niet rechtmatig is. De appellante, Stichting Ziekenhuisgroep Twente, heeft bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikkingen die door de Nederlandse Zorgautoriteit zijn vastgesteld. Deze tariefbeschikkingen zijn op 4 november 2009 en 31 maart 2010 vastgesteld, en het bezwaar van appellante tegen deze besluiten is ongegrond verklaard.

De appellante stelt dat de veranderingen in de inkomensvergoeding nadelige financiële gevolgen hebben voor de vrijgevestigde psychiaters. Voor 1 januari 2008 ontvingen deze psychiaters een honorarium dat deels door het zorgkantoor werd vergoed en deels uit de lumpsum van de appellante. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet en de afschaffing van de lumpsumsystematiek, zijn de psychiaters verplicht om hun tarieven bij de appellante te declareren. De appellante heeft een bedrag van € 735.000,- opgevoerd ter compensatie van de nadelige gevolgen van de wijziging, maar dit bedrag is niet verwerkt in de tariefbeschikkingen.

De verweerster, de Nederlandse Zorgautoriteit, heeft gesteld dat appellante tijdig is geïnformeerd over de wijzigingen en dat zij zelf verantwoordelijk is voor het maken van afspraken met de vrijgevestigde psychiaters. Het College heeft geoordeeld dat de tariefbeschikkingen zijn vastgesteld in overeenstemming met de geldende beleidsregels en dat appellante niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze regels rechtvaardigen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 11/1109
13950

Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2013 in de zaak tussen

Stichting Ziekenhuisgroep Twente, te Almelo, appellante

(gemachtigde: mr. J.G. Sijmons),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Verweerster heeft op 4 november 2009 en 31 maart 2010 tariefbeschikkingen vastgesteld.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen deze tariefbeschikkingen ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013 waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht. Verder zijn ter zitting voor appellante [A] en voor verweerster [B] en [C] verschenen.

Overwegingen

1.
Het geschil gaat over de veranderde inkomensvergoeding voor vrijgevestigde psychiaters verbonden aan de psychiatrische afdeling (hierna: PAAZ) van appellante per 1 januari 2008.
Vóór 1 januari 2008 werd langs twee wegen in het inkomen van de vrijgevestigde psychiaters voorzien. Een deel van het honorarium werd – al dan niet na tussenkomst van appellante – vergoed door het zorgkantoor uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Daarnaast deelden de vrijgevestigde psychiaters mee in de lumpsum van appellante. Aangezien de loonkosten van de vrijgevestigde psychiaters niet ten laste van de PAAZ kwamen, werden de loonkosten in het budget van deze PAAZ op grond van onderdeel 2.3 van de Beleidsregel loon- en materiële kosten geestelijke gezondheidszorg (CA-185) verminderd met 23%.
Per 1 januari 2008 is de geneeskundige (ook wel: curatieve) geestelijke gezondheidszorg (hierna: GGZ) overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet, de lumpsumsystematiek afgeschaft en de systematiek van de diagnosebehandelcombinaties (hierna: DBC’s) ingevoerd. Vanaf die datum dienen de vrijgevestigde psychiaters niet meer te declareren bij het zorgkantoor, maar bij appellante op basis van de Beleidsregel tarifering onderlinge dienstverlening (CA-178). Appellante declareert tarieven bij de zorgverzekeraars. In verband met deze wijzigingen is in onderdeel 4.6 van de Beleidsregel Invoering DBC’s in de geestelijke gezondheidszorg (CA-222; hierna: Beleidsregel Invoering DBC’s) bepaald dat de loonkostenaftrek van 23% vervalt met ingang van 2008.
De veranderde inkomensvergoeding voor de vrijgevestigde psychiaters heeft volgens appellante nadelige financiële gevolgen. Ter compensatie hiervan heeft zij op het nacalculatieformulier 2008 een bedrag van € 735.000,- opgevoerd. Verweerster heeft dit bedrag niet verwerkt in de tariefbeschikking van 31 maart 2010. Verweerster heeft evenmin een compensatiebedrag verwerkt in de tariefbeschikking van 4 november 2009 die betrekking heeft op het budgetjaar 2009. Tegen deze tariefbeschikkingen heeft appellante bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerster bij het bestreden besluit de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2.
Appellante stelt zich op het standpunt dat zij met ingang van 2008 onvoldoende middelen heeft om de kosten van de vrijgevestigde psychiaters verbonden aan haar PAAZ te voldoen. In 2007 ontvingen de vrijgevestigde psychiaters nog een honorarium van ruim € 1,4 miljoen. Het vervallen van de loonkostenaftrek van 23% levert appellante slechts € 0,7 miljoen op, zodat een aanzienlijke kostenpost resteert. Appellante is van mening dat zij in zoverre zou moeten worden gecompenseerd.
Verweerster had naar de mening van appellante, in lijn met de uitspraak van het College van 2 augustus 2010 (ECLI:NL:CBB:BN3056), de inkomenseffecten van de wijzigingen per 1 januari 2008 voor vrijgevestigde psychiaters verbonden aan PAAZ’en moeten onderzoeken. Ter zitting heeft appellante nader toegelicht dat voor een vrijgevestigde psychiater met ingang van 2008 een honorarium van ongeveer € 75,- per uur beschikbaar is, terwijl uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde omzet per behandeluur € 114,- bedraagt. Het normatief uurtarief voor medisch specialisten is zelfs nog hoger (€ 132,50).
Appellante stelt dat zij niet heeft kunnen anticiperen op de wijzigingen per 1 januari 2008. Zij hoefde niet bedacht te zijn op een ontoereikende dekking van de kosten van de vrijgevestigde psychiaters van haar PAAZ, ook omdat de wijzigingen volgens verweerster budgettair neutraal zouden verlopen. Appellante acht zich niet in de positie om het inkomen van de vrijgevestigde psychiaters te verlagen. In haar visie ligt het juist op de weg van verweerster om toereikende tarieven vast te stellen.
Voor zover verweerster heeft gesteld dat bovendien geen compensatiebedrag in de tariefbeschikking van 31 maart 2010 is verwerkt, omdat een goedkeurende accountantsverklaring ontbreekt, merkt appellante op dat dit slecht een formaliteit betreft.
3.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat appellante tijdig is geïnformeerd over de wijzigingen met ingang van 1 januari 2008. Appellante had daaruit kunnen en moeten afleiden dat het op haar weg lag om, met inachtneming van het beschikbare budget, afspraken met de vrijgevestigde psychiaters van haar PAAZ te maken over het honorarium. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport noch verweerster heeft de suggestie gewekt dat een tarief voor vrijgevestigde psychiaters verbonden aan PAAZ’en zou worden vastgesteld. Evenmin is beoogd om voor hen het normatief uurtarief voor medisch specialisten te laten gelden. Verweerster wijst in dit verband op bovengenoemde uitspraak van het College van 2 augustus 2010.
Voor zover appellante van mening is dat verweerster de inkomenseffecten van de wijzingen met ingang van 1 januari 2008 voor vrijgevestigde psychiaters had moeten onderzoeken, merkt verweerster dat aan de wijzigingen langdurig overleg is voorafgegaan waarbij de effecten wel degelijk onder ogen zijn gezien. Het voert echter te ver om van verweerster te verlangen dat zij voor alle medisch specialisten individueel of per ziekenhuis de inkomenseffecten zou onderzoeken. De overgang is volgens verweerster macrobudgettair neutraal verlopen. De omstandigheid dat bij appellante – dus microbudgettair – de overgang niet neutraal is verlopen, vindt zijn oorzaak in het ontbreken van nadere afspraken tussen appellante en de vrijgevestigde psychiaters van haar PAAZ.
De accountantsverklaring is een belangrijk controlemiddel voor verweerster. Ook omdat het door appellante geclaimde compensatiebedrag niet, althans niet volledig, wordt ondersteund door een goedkeurende accountantsverklaring, ziet verweerster geen aanleiding dit te vergoeden.
4.
Niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde tariefbeschikkingen zijn vastgesteld in overeenstemming met het samenstel van beleidsregels dat daarop van toepassing is. Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat onderdeel 4.6 van de Beleidsregel Invoering DBC’s, dat voorziet in het vervallen van de loonkostenaftrek van 23%, de toets van de rechtmatigheid niet zou kunnen doorstaan.
Het vervallen van de loonkostenaftrek brengt mee dat appellante voor de vrijgevestigde psychiaters van haar PAAZ eenzelfde gemiddelde vergoeding ontvangt als andere zorginstellingen. Verder moet het voor appellante voldoende duidelijk zijn geweest dat zij met ingang van 2008 met een veranderde inkomensvergoeding voor de vrijgevestigde psychiaters te maken zou krijgen. Het College betrekt daarbij – zoals eerder in de uitspraak van 2 augustus 2010 is overwogen – dat niet is beoogd met ingang van 2008 het normatief uurtarief voor medisch specialisten voor vrijgevestigde psychiaters te laten gelden. Appellante had rekening kunnen en moeten houden met de omstandigheid dat het vervallen van de loonkostenaftrek voor haar zou betekenen dat geen volledige dekking meer zou worden gevonden voor de kosten van de vrijgevestigde psychiaters van haar PAAZ.
Appellante heeft niet gesteld dat wegens bijzondere omstandigheden van de beleidsregels had moeten worden afgeweken. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft het College hiervoor ook overigens geen aanknopingspunt.
5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster op goede gronden bij het bestreden besluit de tariefbeschikkingen van 4 november 2009 en 31 maart 2010 gehandhaafd.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. van der Ham, mr. W.E. Doolaard en mr. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. B.S. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2013.
bij afwezigheid van mr. M.A. van der Ham w.g. B.S. Jansen
is de uitspraak ondertekend door
mr. W.E. Doolaard