Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2013 in de zaak tussen
[A], te [vestigingsplaats], appellant,
het bestuur van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
1. Er is een Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s.
2. De Raad heeft tot taak het bij wege van mandaat of uit hoofde van volmacht namens het bestuur van de NOvAA houden van toezicht op de beroepsuitoefening door Accountants-Adminstratieconsulenten.
2. De Raad voert de in de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing bedoelde toetsing uit.”
kunnen beoordelen, in beginsel eenmaal in de zes jaar aan toetsing onderworpen.
Het tarief voor de toetsing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Verordening op de
Periodieke Preventieve Toetsing bedraagt:
a. voor een eerste toetsing bij een accountantspraktijk: € 695,- per toetser per dagdeel;
b. (…).”
Het bedrag van € 3.308,20 dat verweerder met het primaire besluit aan appellant in rekening heeft gebracht voor de toetsing van de accountantspraktijk is gebaseerd op vier dagdelen tegen een tarief van € 695,- per dagdeel, inclusief BTW.
Appellant bestrijdt voorts de hoogte van het gehanteerde uurtarief. Hij stelt dat het NOvAA faciliterend naar haar leden behoort te zijn en redelijke uurtarieven zou moeten te hanteren. De
stelling dat in het uurtarief wellicht een deel overhead van het bureau is verwerkt snijdt wat hem betreft geen hout. Appellant voert in dit verband aan dat de NOvAA een vermogensoverschot heeft van € 8 miljoen. Appellant voert verder aan dat grotere kantoren dezelfde uurtarieven en aantallen dagdelen in rekening krijgen gebracht als kleinere kantoren, waardoor de tarieven ten opzichte van kleine kantoren een discriminatoir karakter hebben.
Verweerder voert aan dat in de van toepassing zijnde verordeningen noch in de toelichting daarbij is gedefinieerd wat onder dagdeel moet worden verstaan en dat in de praktijk bij de toepassing van de kostendoorberekening het begrip dagdeel door de NOvAA wordt opgevat als de ochtend of een deel van de ochtend dan wel de middag of een deel van de middag, en eventueel de avond of een deel van de avond. Het begrip dagdeel wordt volgens verweerder zoveel mogelijk naar redelijkheid toegepast.
Verweerder stelt dat, ook als de verklaring van appellant omtrent het einde van de toetsing zou worden gevolgd, de tijd die in het middag(dag)deel aan de toetsing is besteed, een declaratie van een volledig dagdeel per toetser rechtvaardigt.
In artikel 30, tweede lid, van de Wet AA is tevens bepaald dat ter bepaling van het verschuldigde bedrag door de ledenvergadering bij verordening tarieven worden vastgesteld. De ledenvergadering van de NOvAA heeft op 15 juni 2009 de Verordening op de tarieven periodieke preventieve toetsing 2010 vastgesteld, waarin het tarief is opgenomen dat aan appellant in rekening is gebracht.
7. Het College ziet evenmin grond voor het oordeel dat in het kader van de toetsing van de accountantspraktijk van appellant teveel dagdelen in rekening zijn gebracht. Daarbij neemt het College in aanmerking dat voor een dagdeel wordt uitgegaan van drie uur en dat ingevolge artikel 4 van de Verordening op de tarieven periodieke preventieve toetsing 2010 het tarief voor de toetsing wordt berekend op basis van een bedrag (€ 695,-) per toetser per dagdeel. Het College deelt het standpunt van verweerder dat de tijd die de toetsers na de lunch aan de toetsing hebben besteed van een zodanige omvang is dat deze het rechtvaardigt dat er voor de tijdsbesteding in de middag ook één dagdeel per toetser in rekening is gebracht. De vraag of de toetsing om 15:00 uur dan wel om 15:30 uur - zoals de toetsers hebben verklaard - is beëindigd doet daar niet aan af.