ECLI:NL:CBB:2013:215

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/909
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bedrijfstoeslag 2011 en referentiepercelen op basis van luchtfoto's en GPS-meting

In deze zaak heeft Veehouderij [A] beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011. De Staatssecretaris had bij besluit van 22 mei 2012 de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Na bezwaar van appellante werd het besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellante was het niet eens met de geconstateerde oppervlakte van haar percelen, die afweek van de gegevens van een GPS-meting. De zaak werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij de zitting plaatsvond op 13 september 2013.

Appellante stelde dat de door verweerder vastgestelde oppervlakte van 44.85 ha niet overeenkwam met de door haar opgegeven oppervlakte van 45.33 ha, inclusief een slotenmarge. De Staatssecretaris had de geconstateerde oppervlakte aangepast, wat leidde tot een nabetaling van € 221,47. Appellante betwistte de betrouwbaarheid van de gegevens die door verweerder werden gebruikt, en voerde aan dat de resultaten van de GPS-meting ten onrechte niet waren overgenomen.

Het College overwoog dat de subsidiabele oppervlakte was vastgesteld na administratieve controle en dat de referentiepercelen waren vastgesteld op basis van luchtfoto's, wat als de meest nauwkeurige methode werd beschouwd. Het College concludeerde dat appellante niet had kunnen aantonen dat de vastgestelde perceelsoppervlakte onjuist was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/909
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2013 in de zaak tussen

Veehouderij [A], te [vestigingsplaats], appellante(gemachtigde: ing. J. Voets),

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: bc. R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 24 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 25 februari 2013 en 16 augustus 2013 heeft appellante nadere gegevens in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013. Voor appellante zijn verschenen [B] en [C], bijgestaan door hun gemachtigde. Voor verweerder is genoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1.
Appellante heeft voor 2011 om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht en hiervoor
18 percelen met een totale oppervlakte van 45.33 ha opgegeven met daarbij een slotenmarge van 0.42 ha. Bij het primaire besluit is verweerder uitgegaan van een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 44.85 ha. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen groter vastgesteld. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de netto bedrijfstoeslag voor 2011 (€ 19.413,85) en een nabetaling van € 221,47.
2.
Appellante kan zich niet verenigen met de door verweerder geconstateerde oppervlakte van enkele percelen, die afwijkt van de gegevens van een in april 2012 uitgevoerde GPS-meting. Verweerder heeft de resultaten van die meting ten onrechte niet overgenomen. Bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2012 zijn wederom andere oppervlaktes geconstateerd. Daardoor heeft appellante ernstige twijfels over de betrouwbaarheid van de gegevens die verweerder hanteert.
Perceel 13 is met uitsluiting van de verharding 5.72 ha. Bij perceel 18 heeft verweerder een hoek niet goedgekeurd: hier was een aantal betonplaten opgeslagen die echter zijn afgevoerd. Op die plaats groeit gras.
3.
Verweerder heeft aangegeven dat de subsidiabele oppervlakte is vastgesteld na een administratieve controle als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 door de appellante opgegeven oppervlakte te vergelijken met de bij verweerder in het systeem voor referentiepercelen geregistreerde oppervlakte. De op deze wijze vastgestelde oppervlakte die in aanmerking komt voor het uitbetalen van toeslagrechten is in overeenstemming met het gestelde in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009.
Voor zover appellante het niet eens is met de vaststelling van de referentiepercelen, merkt verweerder het volgende op. Een referentieperceel is een geografisch begrensde oppervlakte met een in het Geografisch informatiesysteem (GIS) geregistreerde unieke identificatie in het identificatiesysteem van de lidstaat als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 73/2009. Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt ingevolge artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 gebruikgemaakt van technieken op basis van GIS, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10 000.
Appellante beoogt met het meetrapport een aanpassing in de referentiepercelen. Verweerder heeft het resultaat van de GPS-meting weliswaar gebruikt om nog eens te kijken naar de referentiepercelen, maar hij heeft het resultaat van deze GPS-meting niet één-op-één overgenomen. Daarbij wijst verweerder er in de eerste plaats op dat in de situatie van appellante de referentiepercelen en de perceelsgrenzen op basis van de luchtfoto van het premiejaar 2011 duidelijk zijn waar te nemen. De werkwijze om op basis van deze duidelijk zichtbare grenzen op de luchtfoto de perceelsoppervlaktes te berekenen is op dit moment aan te merken als de meest nauwkeurige methode om de perceelsoppervlaktes vast te stellen, en is op basis van de hiervoor genoemde tekst van de Verordening (EG) nr. 73/2009 bovendien te duiden als methode die bij voorkeur gehanteerd dient te worden bij het identificeren van landbouwpercelen. In dit geval bestaat geen aanleiding om hiervan af te wijken want eventuele metingen met een GPS zijn minder nauwkeurig dan de metingen op basis van luchtfoto’s.
Ten tweede merkt verweerder op dat de per perceel in aanmerking komende oppervlakte elk jaar kan verschillen. Hierom kan verweerder het resultaat van de GPS-meting, die is uitgevoerd in 2012 en niet in 2011, enkel gebruiken om nog eens te kijken naar de referentiepercelen.
Ten derde wijst verweerder erop dat bij de GPS-meting niet-subsidiabele oppervlaktes zijn meegenomen. Zo zijn bijvoorbeeld bij percelen 13 en 18 ten onrechte (verharde) paden en/of grond waarop opslag plaatsvindt opgemeten. Zou verweerder het resultaat van de GPS-meting één-op-één overnemen, dan zou verweerder ten onrechte niet-subsidiabele oppervlaktes in aanmerking nemen. Verweerder heeft het resultaat van de GPS-meting gecontroleerd met behulp van de referentiepercelen en de luchtfoto van 2011. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder in enkele gevallen de grenzen van de referentiepercelen of de gewaspercelen heeft aangepast. Op basis daarvan is vervolgens per aangevraagd perceel de in aanmerking komende oppervlakte juist vastgesteld.
4.1
Het College stelt, gelet op hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, vast dat thans nog slechts de percelen 2, 4, 5, 6, 8, 10, 13, 14 en 18 in geding zijn. Het beroep van appellante komt erop neer dat verweerder ten onrechte steeds andere oppervlaktes constateert, waardoor appellante niet weet waar zij aan toe is.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting van het College luchtfoto’s getoond waarop per perceel de door verweerder gebruikte gewasperceelsgrenzen en de grenzen zoals die voortvloeien uit de GPS-meting zijn ingetekend. Appellante heeft niet bestreden dat deze foto’s de situatie op 15 mei 2011 correct weergeven. Uit deze foto’s kan worden afgeleid dat er bij sommige percelen kleine verschillen zijn tussen de gewasperceelsgrenzen die verweerder heeft gehanteerd en de grens die met GPS is gemeten. Niet gebleken is dat verweerder aan de hand van de luchtfoto’s, die de situatie ter plaatse met een grote mate van precisie weergeven, de grens tussen water en land onjuist heeft vastgesteld. Bij enkele percelen is in het voordeel van appellante afgeweken van de GPS-meting.
In een enkel geval zijn bij de GPS-meting ten onrechte niet-subsidiabele elementen, zoals een (verhard) pad of een stapel betonplaten, meegenomen. Deze heeft verweerder terecht niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte.
Alles bijeengenomen heeft appellante het College er niet van kunnen overtuigen dat de door verweerder voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2011 geconstateerde perceelsoppervlakte onjuist is vastgesteld.
4.2
Verder overweegt het College dat appellante met het onderhavige beroep niet mede de over 2012 toegekende bedrijfstoeslag aan de orde kan stellen. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient immers degene aan wie het recht is toegekend bij een bestuursrechter beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken. Ter zitting is overigens namens appellante verklaard dat tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2012 geen bezwaarschrift is ingediend.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven