ECLI:NL:CBB:2013:201

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 11/656
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de rechtspersoon Quartz Holding B.V. en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de ontbinding van de rechtspersoon Quartz Holding B.V. De Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland heeft op 17 maart 2011 een besluit genomen tot ontbinding van Quartz Holding B.V. op basis van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek, omdat de rechtspersoon niet voldeed aan de verplichtingen voor inschrijving in het handelsregister en niet had voldaan aan de verplichtingen tot openbaarmaking van jaarstukken. Appellanten, waaronder Quartz Holding B.V. en [A], hebben bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar hun bezwaar werd ongegrond verklaard. Het College heeft op 5 september 2013 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van appellanten niet ter zitting verscheen. Het College oordeelde dat de Stichting Administratiekantoor Quartz Holding niet als appellante kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was van een geldige machtiging. Het College heeft vastgesteld dat de verweerster terecht tot ontbinding is overgegaan, maar heeft ook geconstateerd dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was, met name niet ingegaan op de stelling van appellanten dat de regelgeving in strijd zou zijn met het EVRM. Het College heeft het beroep van Quartz Holding B.V. en [A] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerster veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 11/656
24100

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2013 in de zaak tussen

Quartz Holding B.V., [A] en [B],te [vestigingsplaats], appellanten
(gemachtigde: [C]),
en

de Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P. van den Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2011 (primaire besluit) heeft verweerster op gronden als vermeld in artikel 2:19a, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) besloten tot ontbinding van de rechtspersoon Quartz Holding B.V.
Bij besluit van 1 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben appellanten beroep ingesteld. Volgens de gemachtigde van appellanten heeft zij ook namens de Stichting Administratiekantoor Quartz Holding (Stichting) beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013.
Namens appellanten is niemand ter zitting verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het College overweegt allereerst dat de Stichting niet als appellante kan worden aangemerkt. Niet is gebleken dat [C], ondanks dat daartoe gelegenheid is geboden, door een bevoegde bestuurder van de Stichting is gemachtigd om namens de Stichting beroep in te stellen. Er is geen uittreksel uit het handelsregister van de Stichting overgelegd.
Voorts is het bestreden besluit niet gericht tot [B]. Niet gebleken is dat haar belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken, zodat zij niet als belanghebbende bij dit besluit kan worden aangemerkt. Het College zal het beroep van [B] niet-ontvankelijk verklaren.
2.
Bij aangetekende brief van 19 januari 2011 heeft verweerster het bestuur van Quartz Holding B.V. op de hoogte gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan indien acht weken na dagtekening van deze brief twee van de volgende omstandigheden zich nog steeds voordoen:
- het bedrag verschuldigd voor de inschrijving in het handelsregister is gedurende tenminste één jaar na de datum waarvoor dat bedrag voldaan had moeten zijn, niet voldaan;
- de rechtspersoon is tenminste één jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot
openbaarmaking van zijn jaarstukken;
- de rechtspersoon heeft tenminste één jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning tot het doen van
aangifte voor de vennootschapsbelasting.
Op 20 januari 2011 heeft appellant [A], bestuurder van Quartz Holding B.V., voor
ontvangst van deze brief getekend.
Bij het primaire besluit heeft verweerster besloten tot ontbinding van de rechtspersoon. Volgens
verweerster deden de omstandigheden als genoemd in het voornemen zich nog steeds voor. De
rechtspersoon beschikt volgens verweerster niet over baten. De rechtspersoon heeft op het moment van ontbinding opgehouden te bestaan.
2.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij gehouden was tot ontbinding van de
rechtspersoon over te gaan. Gebleken is immers dat het bedrag dat verschuldigd is voor inschrijving
in het handelsregister ten minste één jaar na dat datum dat had moeten zijn voldaan, niet is voldaan.
Voorts is gebleken dat ten minste één jaar in gebreke is gebleven met de nakoming van de
verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting. Tot slot is
gebleken dat geen gevolg is gegeven aan de aanmaning tot het doen van aangifte voor
de vennootschapsbelasting. Hiermee is sprake van omstandigheden als bedoeld in artikel 2:19a, eerste
lid, aanhef en onder a, c en d, BW, zodat verweerster gehouden is de rechtspersoon te ontbinden.
3.
Quartz Holding B.V. en [A] (hierna ook aangeduid als: appellanten) voeren aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Deze grond slaagt naar het oordeel van het College niet. Verweerster heeft op verzoek van de gemachtigde van appellanten tot twee maal toe, bij brieven van 18 mei 2011 en 9 juni 2011, uitstel verleend voor het indienen van de gronden van het bezwaar, laatstelijk tot 1 juli 2011. Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen. Het op 4 juli 2011 bij verweerster binnengekomen verzoek om verdere verlenging van het uitstel kon derhalve door verweerster niet meer worden gehonoreerd.
4.
Appellanten voeren tevens aan dat zij ten onrechte niet zijn gehoord. Ook deze grond slaagt naar het oordeel van het College niet.
In de brief van 25 mei 2011, waarin de gemachtigde van appellanten voor de tweede keer om uitstel voor het indienen van de gronden heeft verzocht, staat vermeld: "Bezwaarmakers willen hiermee al wel aan u kenbaar maken dat zij menen dat de regelgeving op grond waarvan u tot ontbinding van de vennootschap bent over gegaan in strijd is met het EVRM en daarom onverbindend." Appellanten hebben hiermee een zeer summiere bezwaargrond aangevoerd en deze niet nader onderbouwd of aangevuld. Het College is van oordeel dat verweerster op grond hiervan heeft kunnen concluderen dat geen nader onderzoek nodig was. Verweerster heeft derhalve met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen afzien van het horen van appellante.
5.
Appellanten voeren vervolgens aan dat verweerster ten onrechte bij het bestreden besluit niet is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde, onder 4 geciteerde, grond. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerster is bij het bestreden besluit op geen enkele wijze ingegaan op deze grond van appellanten. Dientengevolge ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6.
Het College ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerster heeft in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet dat appellanten voor de stelling dat de regelgeving waarop het besluit is gebaseerd in strijd is met het EVRM geen nadere onderbouwing hebben gegeven, hoewel zij daartoe wel bij brief van
9 juni 2011 in de gelegenheid zijn gesteld, zodat zij niet anders kon dan het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaren.
7.
Omdat het College het beroep gegrond verklaart, bepaalt het College dat verweerster aan appellanten het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.
Het College veroordeelt verweerster in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep van [B] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van Quartz Holding B.V. en [A] gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 302,- aan appellanten te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,-, te betalen aan appellanten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2013.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Beishuizen