In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2013, werd de zaak behandeld tussen Silfit B.V. als appellante en de minister van Economische Zaken als verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) door de minister. Appellante had geïnvesteerd in 700 niveaumeters die in veevoedersilo's waren geplaatst, met als doel de transportplanning te verbeteren en brandstof te besparen. De minister had echter de aanvraag afgewezen, omdat de investering niet als een technische voorziening in of aan een transportmiddel werd beschouwd, zoals vereist door de Wet inkomstenbelasting 2001.
De appellante voerde aan dat de minister ten onrechte niet inging op haar bezwaren en dat de technische voorzieningen niet per se aan een voertuig bevestigd hoefden te zijn. Het College oordeelde dat de meetapparatuur niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat deze niet in of aan een voertuig was bevestigd. De investering viel daarmee niet binnen de reikwijdte van de bepalingen voor energiebesparing bij transportmiddelen.
Daarnaast deed appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat in vergelijkbare gevallen wel EIA-verklaringen waren afgegeven. Het College verwierp dit beroep, omdat de gevallen niet gelijk waren en de minister voldoende had onderbouwd waarom in die gevallen anders was beslist. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellante niet kon vertrouwen op eerdere besluiten die niet vergelijkbaar waren met haar situatie.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.