Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Bij brief van 26 januari 2009 heeft appellant een verbeterplan ingediend, dat door de Raad van Toezicht is goedgekeurd.
dossier A ([B]), B ([C]), C ([D]) en D ([E]). De eerste drie dossiers hadden betrekking op samenstellingsopdrachten, het vierde dossier betrof een beoordelingsopdracht. De toetsers zijn tot het oordeel gekomen dat de praktijk van appellant niet aan de geldende normen voldoet. Appellant heeft bij brief van 31 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de wijze van toetsing en de inhoud van het toetsingsverslag. De Raad van Toezicht heeft, na de toetsers om een reactie te hebben gevraagd, bij brief van 29 maart 2011 aan appellant bericht dat hij het oordeel van de toetsers volgt en dat het eindoordeel luidt dat de praktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad van Toezicht heeft in deze brief tevens aangekondigd een klacht ter kennis van de tuchtrechter te brengen.
a) de acceptatie en continuering van opdrachten,
b) de planning, uitvoering en documentatie van werkzaamheden en
c) de rapportering,
in zijn accountantspraktijk niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (AA’s) (hierna: VPPT), en daarbij enige fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC) heeft geschonden, te weten “objectiviteit”, “deskundigheid en zorgvuldigheid” en “professioneel gedrag”.
De accountantskamer concludeert dat appellant hiermee in strijd heeft gehandeld met de artikelen A-100.4 en A-100.6, B1-200.3, B1-210.1 tot en met B1-210.7 van de VGC en de uitwerkingen daarvan in de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assuranceopdrachten (hierna: NVAKass), de Nadere voorschriften inzake onafhankelijkheid van de openbare accountant (NVO), de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (NVAKaav) en de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) 2400 (Opdrachten tot het beoordelen van financiële overzichten) en 4410 (Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie), en zijn accountantspraktijk niet voldoet aan de vereisten die gelden voor de acceptatie en continuering van opdrachten.
Bij twee van de drie getoetste dossiers van samenstellingsopdrachten zijn verscheidene tekortkomingen geconstateerd in de jaarrekening en in de publicatiestukken.
Appellant heeft het merendeel van de bevindingen van de toetsers niet (afdoende) weersproken. De dossiers van appellant bieden onvoldoende inzicht welke werkzaamheden zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de afgifte van een beoordelings- en een samenstellingsverklaring geldende vereisten. Gebleken is voorts dat appellant onvoldoende bij de opdrachten betrokken is geweest. Appellant blijkt de samenstellingsdossiers pas achteraf te paraferen, waarmee hij tekort schiet in zijn verantwoordelijkheid voor de dossiers.
De accountantskamer concludeert dat appellant hiermee heeft gehandeld in strijd met de VGC, de NVAKass en NVAKaav, en met de uitwerking van de daarop betrekking hebbende bepalingen in de NVCOS. De accountantskamer is van oordeel dat het hier ernstige tekortkomingen betreft die het vertrouwen in de rol van AA's ernstig kunnen schaden.
Met de stelling van appellant dat door het aanbrengen van het watermerk "concept" en een voettekst dat geen samenstellingsverklaring is afgegeven het stuk zich voldoende onderscheidt van de uit te brengen jaarrekening, is in ieder geval het verwijt voor zover het ziet op de beoordelingsverklaring niet weerlegd. Deze stelling laat daarnaast onverlet dat het bij het opmaken van conceptstukken in alle gevallen de voorkeur verdient de bijbehorende verklaring geheel achterwege te laten teneinde verwarring over de bemoeienis van de accountant te voorkomen.
De accountantskamer concludeert dat appellant hiermee heeft gehandeld in strijd met de VGC en de NVCOS 4410 en 2400.
Ter zitting heeft appellant ermee ingestemd dat het College aan de hand van de aldus geformuleerde grieven het hoger beroep zal beoordelen.
Naar het oordeel van het College blijkt uit de overgelegde stukken dat het om dezelfde soort verwijten gaat. Het College ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant in het onderhavige geval, in afwijking van het normale stelsel, een nieuwe termijn had moeten krijgen om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen. Deze grief slaagt niet.
De beoordelingsverklaring dient te voldoen aan de eisen van de VGC en NVCOS. Het doel waarvoor de verklaring wordt gebruikt is daarvoor niet relevant.
De grief faalt.
Het College is echter van oordeel dat gelet op de ernst van de geconstateerde tekortkomingen en het feit dat klachtonderdeel c alsnog ongegrond dient te worden verklaard, een zekere beperking van de duur van de door de accountantskamer opgelegde maatregel van tijdelijke doorhaling geboden is. Het College bepaalt de termijn van de tijdelijke doorhaling op zes weken.
Het College zal de zaak zelf afdoen.
4.De beslissing
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak voor zover daarbij klachtonderdeel c gegrond
is verklaard;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
- legt appellant de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving in het
register als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wtra voor de duur van zes
weken.