ECLI:NL:CBB:2013:177

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/445
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure accountant: bewijslast en getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant [A] tegen een uitspraak van de accountantskamer van 23 maart 2012, waarin de klacht tegen accountant [B] RA ongegrond werd verklaard. Appellant heeft op 2 mei 2012 hoger beroep ingesteld, waarna verschillende stukken zijn ingediend en een zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013. Tijdens deze zitting zijn zowel appellant als betrokkene verschenen, waarbij betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Marges.

De accountantskamer had in haar uitspraak geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene een door hem ondertekend formulier te kwader trouw had vervangen door een ander stuk, dat als bewijsstuk in een civiele procedure was ingebracht. Appellant betwistte dit oordeel en voerde aan dat de accountantskamer geen vragen had gesteld over de ondertekende en niet-ondertekende versies van het verslag betreffende de kwaliteitsbeoordeling. Hij verzocht om getuigen te horen, waaronder [getuige 1].

Betrokkene daarentegen stelde dat de accountantskamer terecht had geoordeeld dat appellant zijn stellingen niet had onderbouwd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken. Het College concludeerde dat appellant niet in staat was bewijs te leveren voor zijn stelling dat betrokkene in de civiele procedure een afwijkend formulier had overgelegd. Het College zag geen aanleiding om getuigen te horen, aangezien appellant niet kon aangeven waarin de versies van het verslag verschilden.

Uiteindelijk verklaarde het College het hoger beroep ongegrond, waarbij de beslissing berustte op de relevante wetgeving inzake tuchtrechtspraak voor accountants. De uitspraak werd gedaan op 2 oktober 2013 door de rechters E.R. Eggeraat, M.A. van der Ham en P. van der Zanden, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.M. Michael.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/445 2 oktober 2013
20150
Uitspraak op het hoger beroep van:
[A], te [woonplaats], appellant van een uitspraak van de accountantskamer van 23 maart 2012, met nummer 11/1189 Wtra AK.

1.Het procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft bij brief van 2 mei 2012, bij het College binnengekomen op 3 mei 2012, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op de klacht, op 20 juni 2011 door appellant ingediend tegen [B] RA (hierna: betrokkene).
De accountantskamer heeft bij brief van 14 mei 2012 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 27 juni 2012 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Op 22 augustus 2012 heeft betrokkene een reactie op de beroepsgronden ingediend.
Bij brieven van 4 en 24 september 2012 en 11 juli 2013 heeft appellant een nadere uiteenzetting van het beroep gegeven.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft betrokkene een nadere reactie gegeven.
Op 25 juli 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is verschenen. Betrokkene is eveneens ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Marges, advocaat te Utrecht.

2.De uitspraak van de accountantskamer

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Ter zake de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl, LJN: YH0252), die als hier ingelast wordt beschouwd.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
Appellant richt zijn enige grief tegen de ongegrondverklaring door de accountantskamer van het klachtonderdeel als weergeven in rechtsoverweging 3.2 onder IV van de bestreden tuchtuitspraak, inhoudende dat betrokkene een door appellant ondertekend formulier te kwader trouw heeft vervangen door een hem welgevallig stuk, dit in de civiele procedure als bewijsstuk heeft ingebracht en daarmee valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3.2
Appellant voert aan dat de accountantskamer ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij de stellingen die aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggen niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij wijst erop dat de accountantskamer ter zitting geen vragen heeft gesteld omtrent de door hem ondertekende versie van het verslag betreffende de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling (hierna: OKB-verslag) enerzijds en de niet-ondertekende versie die betrokkene in de civiele procedure heeft ingebracht anderzijds. Voorts is de accountantskamer in het kader van de waarheidsvinding ten onrechte voorbijgegaan aan het verzoek van appellant [getuige 1] en betrokkene als getuigen te horen. [getuige 1] dient te worden opgedragen vanaf zijn eigen mailbox zijn op 1 juli 2010 om 14.06 uur aan [C] verzonden e-mailbericht door te zenden, aldus appellant.
3.3
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat appellant zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Het is betrokkene onduidelijk waarin het verschil bestaat tussen de – beweerdelijk – getekende versie van het OKB-verslag en de niet-ondertekende versie. Voorts wijst betrokkene erop dat hij in het kader van zijn tegen appellant ingediende klacht bij de accountantskamer met nummer 12/103 Wtra AK, het e-mailbericht van 1 juli 2010, 14.06 uur, op 9 maart 2012 als attachment bij een e-mail naar de accountantskamer heeft verzonden. Het horen van [getuige 1] en betrokkene voegt in de onderhavige procedure niets toe, aldus betrokkene.
3.4
Het College stelt met de accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
3.5
Hoewel het opmerkelijk is dat, naar zeggen van betrokkene, slechts een niet-ondertekende versie van het OKB-verslag bestaat, is appellant er niet in geslaagd enig bewijs te leveren voor de juistheid van zijn stelling dat betrokkene in de civiele procedure een formulier heeft overgelegd dat inhoudelijk afwijkt van het verslag dat appellant stelt te hebben ondertekend. Hierbij neemt het College in aanmerking dat, hoewel appellant ter zitting heeft verklaard eerst tot ondertekening te zijn overgegaan nadat hij de inhoud van het (concept)verslag met [getuige 1] stap voor stap heeft doorgenomen, hij ter gelegenheid van die zitting desgevraagd niet heeft weten te zeggen in welk opzicht de inhoud van de niet-ondertekende versie verschilt van de ondertekende versie. Gelet op het voorgaande ziet College geen aanleiding om [getuige 1] of betrokkene als getuige te horen dan wel [getuige 1] op te dragen vanuit zijn mailbox zijn aan [C] verzonden e-mail van 1 juli 2010 van 14.06 uur naar het College door te sturen. Dat in dat verband betrokkene niet bereid is (nadere) medewerking te verlenen, leidt niet tot een ander oordeel. De grief faalt.
3.6
Het voorgaande brengt met zich dat het hoger beroep ongegrond is.
3.7
Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

4.De beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.A. van der Ham en mr. P. van der Zanden, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. S.D.M. Michael