ECLI:NL:CBB:2013:171

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/809
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering bedrijfstoeslag en randvoorwaardenkorting in het kader van mestwetgeving

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [A] en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een factuur die aan appellante is gestuurd voor de terugvordering van een deel van de bedrijfstoeslag voor 2010, ter hoogte van € 1.225,52. Dit bedrag was teruggevorderd na de vaststelling van een randvoorwaardenkorting van 3% door verweerder, omdat appellante de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen had overschreden. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de randvoorwaardenkorting, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van de korting stond in rechte vast.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2012, waarin verweerder het bezwaar tegen de factuur ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 3 september 2013 heeft appellante aangevoerd dat zij ten onrechte tot betaling werd verplicht, omdat er nog een rechtszaak liep over de opgelegde bestuurlijke boete van € 2.000,-. Het College constateerde dat in het bestreden besluit abusievelijk was verwezen naar de bestuurlijke boete in plaats van naar de randvoorwaardenkorting, wat tot verwarring had geleid. Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit van 2 mei 2012, dat de factuur oplegde, in stand konden blijven.

Het College oordeelde dat verweerder de factuur terecht had verzonden, omdat de bezwaarprocedure geen schorsende werking had. De proceskosten van appellante werden begroot op € 720,84, en verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 310,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. Leliveld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/809
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2013 in de zaak tussen

Maatschap [A], te [vestigingsplaats], appellante

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een factuur doen toekomen inzake de terugvordering van een deel van de reeds uitbetaalde bedrijfstoeslag voor 2010, te weten een bedrag van € 1.225,52.
Bij besluit van 2 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Voor appellante zijn verschenen [B] en [C]. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellante heeft door middel van de Gecombineerde opgave bij verweerder uitbetaling van bedrijfstoeslag voor 2010 aangevraagd. Verweerder heeft hierop bij besluit van 24 maart 2011 aan appellante € 40.850,75 toegekend en vervolgens ook uitbetaald. Verweerder heeft hierna bij besluit van 4 april 2012 alsnog een randvoorwaardenkorting van 3% op de bedrijfstoeslag vastgesteld. Deze korting heeft verweerder opgelegd omdat bij controle was gebleken dat appellante de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in 2010 had overschreden.
2.
Appellante heeft bij brief van 1 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
4 april 2012 tot vaststelling van de randvoorwaardenkorting. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 6 september 2012 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen geen beroep ingesteld, zodat het besluit tot vaststelling van de korting in rechte vaststaat. Dat besluit kan dus niet door middel van deze beroepsprocedure ongedaan worden gemaakt.
3.
Verweerder heeft niet alleen een korting toegepast op de door appellante ontvangen bedrijfstoeslag, maar ook bij besluit van 10 november 2011 een bestuurlijke boete van
€ 2.000,- opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. Het daartegen door appellante ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft appellante destijds beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 oktober 2012 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bedrag van de boete nader vastgesteld op € 1.000,-.
4.
Bij besluit van 27 april 2012 heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 herberekend door deze met toepassing van de opgelegde randvoorwaardenkorting te verminderen met een bedrag van € 1.225,52. Als uitvloeisel daarvan heeft verweerder bij besluit van 2 mei 2012 appellante een factuur gezonden. Op grond daarvan diende appellante het teveel uitbetaalde bedrag van € 1.225,52 aan verweerder terug te betalen. Bij het nu aan de orde zijnde besluit van 2 juli 2012 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich appellantes beroep.
5.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat over de boete nog een rechtszaak loopt. Daarom wordt zij ten onrechte tot betaling verplicht. Appellante meende haar bedrijf voor het jaar 2010 te hebben aangemeld voor derogatie. Zij zou daarmee een ruimere gebruiksnorm van 250 kg stikstof per hectare per jaar mogen toepassen. De hele bedrijfsvoering is daarop ingericht. Later bleek dat appellante niet in aanmerking kwam voor derogatie, omdat de aanmelding niet door verweerder was ontvangen. Appellante vindt dat zij daarvan niet de dupe mag worden.
6.
Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat de factuur van
2 mei 2012 betrekking had op onverschuldigde betaling in verband met herberekening van de aanspraak op bedrijfstoeslag, en dat in het bestreden besluit ten onrechte is verwezen naar de bestuurlijke boete. Verweerder heeft echter benadrukt dat de werking van een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld niet wordt geschorst. Bovendien staat het besluit over de randvoorwaardenkorting in rechte vast, zodat de factuur terecht was.
7.
Het College constateert met verweerder dat in het bestreden besluit van 2 juli 2012 abusievelijk is verwezen naar de opgelegde bestuurlijke boete van € 2.000,- en naar de daarmee samenhangende besluiten, in plaats van naar de opgelegde randvoorwaardenkorting van € 1.225,52 waarop de factuur in werkelijkheid zag. De motivering van dit besluit is dus niet juist, hetgeen mogelijk tot verwarring bij appellante heeft geleid. Hierin ziet het College aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
8.
Vervolgens zal het College bezien of de rechtsgevolgen van verweerders besluit van
2 juli 2012 in stand kunnen blijven. Daartoe zal het College de vraag moeten beantwoorden of het besluit van 2 mei 2012 inzake de factuur van € 1.225,52 terecht was.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Toen verweerder besloot om appellante de factuur te zenden had appellante bezwaar gemaakt tegen de subsidiekorting die de grondslag voor deze factuur vormde. Die korting was dus op dat moment zeker nog niet onherroepelijk. Die omstandigheid vormde voor verweerder echter geen beletsel om terugbetaling van - volgens verweerder teveel uitbetaalde - bedrijfstoeslag te vorderen. De bezwaarprocedure heeft immers, gelet op het bepaalde in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen schorsende werking. Verweerder hoefde de uitkomst van die procedure dan ook niet af te wachten. Andere beletselen om genoemd bedrag van appellante terug te vorderen zijn gesteld noch gebleken. Gelet hierop ziet het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van verweerders besluit van 2 juli 2012 geheel in stand blijven. Het besluit van 2 mei 2012 waarbij de factuur is opgelegd blijft daarmee in stand.
8.
Het College ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn begroot op een bedrag van € 720,84 (€ 111,- reiskosten en € 609,84 verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 720,84 (zegge: zevenhonderdtwintig euro en vierentachtig eurocent), te betalen aan appellante;
  • bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht van € 310,- (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld