Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2013 in de zaak tussen
Maatschap [A], te [vestigingsplaats], appellante
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
4 april 2012 tot vaststelling van de randvoorwaardenkorting. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 6 september 2012 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen geen beroep ingesteld, zodat het besluit tot vaststelling van de korting in rechte vaststaat. Dat besluit kan dus niet door middel van deze beroepsprocedure ongedaan worden gemaakt.
€ 2.000,- opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. Het daartegen door appellante ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft appellante destijds beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 oktober 2012 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bedrag van de boete nader vastgesteld op € 1.000,-.
2 mei 2012 betrekking had op onverschuldigde betaling in verband met herberekening van de aanspraak op bedrijfstoeslag, en dat in het bestreden besluit ten onrechte is verwezen naar de bestuurlijke boete. Verweerder heeft echter benadrukt dat de werking van een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld niet wordt geschorst. Bovendien staat het besluit over de randvoorwaardenkorting in rechte vast, zodat de factuur terecht was.
2 juli 2012 in stand kunnen blijven. Daartoe zal het College de vraag moeten beantwoorden of het besluit van 2 mei 2012 inzake de factuur van € 1.225,52 terecht was.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Toen verweerder besloot om appellante de factuur te zenden had appellante bezwaar gemaakt tegen de subsidiekorting die de grondslag voor deze factuur vormde. Die korting was dus op dat moment zeker nog niet onherroepelijk. Die omstandigheid vormde voor verweerder echter geen beletsel om terugbetaling van - volgens verweerder teveel uitbetaalde - bedrijfstoeslag te vorderen. De bezwaarprocedure heeft immers, gelet op het bepaalde in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen schorsende werking. Verweerder hoefde de uitkomst van die procedure dan ook niet af te wachten. Andere beletselen om genoemd bedrag van appellante terug te vorderen zijn gesteld noch gebleken. Gelet hierop ziet het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van verweerders besluit van 2 juli 2012 geheel in stand blijven. Het besluit van 2 mei 2012 waarbij de factuur is opgelegd blijft daarmee in stand.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 720,84 (zegge: zevenhonderdtwintig euro en vierentachtig eurocent), te betalen aan appellante;
- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht van € 310,- (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.