ECLI:NL:CBB:2013:170

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/570
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant, een veehouder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft bij besluit van 22 maart 2012 de hoogte van de bedrijfstoeslag vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 27 april 2012. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2013 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

De kern van het geschil betreft de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de toeslagrechten. De Regeling vereist dat een landbouwer minimaal 50% van de GVE-waarde handhaaft. Appellant heeft in 2011 een GVE-waarde van 12,10 vastgesteld gekregen, maar voldeed niet aan de norm van 50% van zijn GVE-waarde. Appellant betwist de hoogte van de GVE-norm en stelt dat deze te hoog is vastgesteld. Het College overweegt dat de norm is vastgesteld bij een eerder besluit, waartegen appellant geen bezwaar heeft gemaakt. Dit besluit staat in rechte vast.

Het College concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten terecht is, omdat appellant niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/570
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2013 in de zaak tussen

[A], te [woonplaats], appellant

(gemachtigde: H.C. van den Brink)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de bedrijfstoeslag van appellant voor 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 27 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Partijen waren hierbij vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Op grond van artikel 44, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt, in afwijking van artikel 34, eerste lid, een landbouwer die over bijzondere toeslagrechten beschikt, door de lidstaat gemachtigd om af te wijken van de verplichting zijn toeslagrechten te activeren op basis van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren, op voorwaarde dat deze landbouwer ten minste 50% van de tijdens de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde referentieperiode uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt.
1.2 In artikel 25, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1120/2009 - voor zover hier van belang - is bepaald dat de definitieve waarde en het definitieve aantal van de toeslagrechten uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het eerste jaar van integratie van gekoppelde steun worden vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Regeling komen in aanmerking voor betalingen op basis van toeslagrechten, landbouwers die, zonder opgave van subsidiabele hectaren:
  • beschikken over bijzondere toeslagrechten waarop artikel 44 van verordening 73/2009 van toepassing is;
  • minimaal 50% van de tijdens de referentieperiode uitgeoefende landbouwactiviteit, uitgedrukt in GVE, handhaven; en
  • uiterlijk op 15 mei een verzoek doen, overeenkomstig artikel 14, derde lid, van verordening 1120/2009, tot toepassing van de speciale voorwaarden.
Op grond van het derde lid van artikel 21 wordt aan het minimumpercentage bedoeld in het eerste lid, onder b, geacht te zijn voldaan indien het gemiddelde aantal GVE 50%, doch gedurende een periode van 10 maanden, in geen geval minder dan 25% is.
2.
Appellant is veehouder. Bij besluit van 27 juni 2011 - zoals opgenomen in het overzicht geregistreerde toeslagrechten nummer 4 - is aan appellant in verband met het vervallen van de slachtpremie een toeslagrecht met speciale voorwaarden toegekend. Hierbij is een GVE-waarde vastgesteld van 29,62. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juni 2011.
Met de Gecombineerde Opgave 2011 heeft appellant om uitbetaling van toeslagrechten (0,70 gewone toeslagrechten en 1 toeslagrecht met speciale voorwaarden) verzocht. Niet in geschil is dat de veebezetting op appellants bedrijf in 2011 door verweerder juist is vastgesteld op 12,10 GVE.
3.
Doordat appellant niet aan de norm van 50% van de GVE-waarde voldeed heeft verweerder in het primaire besluit de aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten met speciale voorwaarden afgekeurd. Dit besluit is met het nu bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat het besluit tot vaststelling van de GVE-waarde voor appellant in rechte vaststaat, nu hij tegen dat besluit niet is opgekomen.
4.
Hetgeen appellant in beroep aanvoert komt hierop neer dat verweerder de norm voor de minimale gemiddelde veebezetting voor appellant te hoog heeft vastgesteld bij besluit van
27 juni 2011. Verweerder diende de gebruikelijke norm van 0,20 voor kalveren te hanteren in plaats van de toegepaste norm van 0,25. Appellant stelt verder dat het besluit tot vaststelling van de GVE-norm hierdoor in strijd is met het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel.
5.
Het College stelt voorop dat niet in geschil is dat appellant in 2011 niet minimaal 50% van zijn vastgestelde GVE-waarde heeft gehandhaafd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde voor uitbetaling van zijn toeslagrecht met speciale voorwaarden. Appellants betoog over de onjuiste vaststelling van de GVE-norm kan niet slagen. Die norm is vastgesteld bij besluit van 27 juni 2011. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 14, tweede lid, één na laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 11/2009. Appellant heeft dit besluit niet in rechte aangevochten. Dit besluit staat hierdoor in rechte vast en kan niet meer worden gewijzigd. Het College dient hiervan daarom uit te gaan bij de beoordeling van de vraag of appellant heeft voldaan aan de voorwaarden om uitbetaling van zijn toeslagrecht met speciale voorwaarden te verkrijgen.
6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerders besluit, waarbij de aanvraag van appellant om uitbetaling van zijn toeslagrecht met speciale voorwaarden is afgewezen, in rechte stand houdt.
7.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld