ECLI:NL:CBB:2013:16

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
AWB 11/790
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van de vergoeding van kosten in het kader van de bedrijfstoeslag voor landbouwgrond

In deze zaak heeft de maatschap [A], [B] en [C] beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 werd vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 9 februari 2011, stelde de bedrijfstoeslag vast op basis van 39,99 beschikbare toeslagrechten en een geconstateerde oppervlakte van 39,99 hectare. Na bezwaar van appellante heeft de Staatssecretaris op 29 augustus 2011 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellante was het niet eens met de vaststelling van de oppervlakten en de afwijzing van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Tijdens de zitting op 13 maart 2013 heeft appellante aangevoerd dat de registratie van de percelen niet klopt en dat zij door middel van GPS-metingen heeft aangetoond dat de perceelsgrenzen onjuist zijn vastgesteld. De Staatssecretaris heeft echter gesteld dat de metingen niet zijn meegenomen omdat appellante niet heeft voldaan aan het verzoek om de GPS-gegevens aan te leveren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft overwogen dat er geen procesbelang is, omdat de hoogte van de uitbetaling niet wordt beïnvloed door de uitkomst van het geschil, maar heeft wel procesbelang aangenomen met betrekking tot de kostenvergoeding.

Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat de kosten voor de GPS-metingen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de eerste meting niet bruikbaar was en de tweede meting niet in de procedure was ingebracht. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 11/790
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2013 in de zaak tussen

maatschap [A], [B] en [C], te [woonplaats], appellante

(gemachtigde: ir. S. Boonstra)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 29 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Voor appellante en verweerder zijn hun gemachtigden verschenen. Tevens is verschenen [B].

Overwegingen

1.
Appellante heeft voor 2010 om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor
22 percelen met een totale oppervlakte van 54.60 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag vastgesteld. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 39,99 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 39.99 ha. Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard en de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft niet voldaan aan het verzoek van appellante om een veldinspectie en heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar (GPS-meting) afgewezen.
2.
Appellante voert aan dat haar iets van waarde zonder passende vergoeding wordt afgenomen. Daarbij komt dat appellante nu is beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden. Appellante heeft moeite met de wijze waarop verweerder perceelsaanpassingen doorvoert. Appellante heeft door middel van een GPS-meting aangetoond dat de registratie grotendeels niet klopt. Verweerder beoordeelt slechts vanachter het bureau, hetgeen niet juist is. Vergoeding van de kosten van de bezwaarfase is ten onrechte afgewezen. Met betrekking tot het procesbelang heeft appellante ter zitting gesteld dat haar belang ligt in het voorkomen van sancties in opvolgende aanvraagjaren.
3.
Verweerder zich primair op het standpunt dat het procesbelang ontbreekt aangezien de hoogte van de uitbetaling niet wordt beïnvloed door de uitkomst van dit geschil.
Subsidiair geeft verweerder onder verwijzing naar informatie omtrent de wijze van totstandkoming van het register van referentiepercelen aan dat er geen aanleiding is om door middel van een veldinspectie de oppervlakte van de referentiepercelen vast te stellen. De reden daarvan is dat het referentieperceel en de perceelsgrenzen op basis van de luchtfoto, al dan niet in combinatie met de luchtfoto's uit eerdere jaren, duidelijk zijn waar te nemen waar nog bijkomt dat de meetmethode op basis van luchtfoto's de technisch beste methode is die bij voorkeur moet worden gehanteerd.
In het geval van appellante zijn de perceelsgrenzen juist vastgesteld op basis van luchtfoto's. Hoewel appellante aanvoert dat verweerder de resultaten van de door haar uitgevoerde GPS-meting niet heeft meegenomen bij de constatering van de oppervlakten, heeft appellante niet voldaan aan het verzoek van verweerder om deze GPS-gegevens aan te leveren. De door appellant opgegeven percelen en oppervlakten zijn om die reden slechts beoordeeld en vastgesteld aan de hand van de referentiepercelen. Zorgvuldigheidshalve zijn de referentiepercelen nog eens getoetst aan de daaraan ten grondslag liggende luchtfoto's. Aangezien niet is gebleken dat de geconstateerde oppervlakten van de percelen op basis van de AAN-laag niet zouden kloppen meent verweerder dat de in het bestreden besluit geconstateerde oppervlakten correct zijn vastgesteld.
Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat terecht geen vergoeding is toegekend voor de kosten van de bezwaarprocedure omdat niet is gesteld of gebleken dat appellante kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.1
In procedures met betrekking tot de vaststelling van de oppervlakten van percelen landbouwgrond neemt het College geen procesbelang aan indien het totale beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag is uitgekeerd. Het College verwijst daartoe naar zijn uitspraak van 26 september 2012 (LJN: BY0527).
4.2
In onderhavige procedure bestaat naar het oordeel van het College echter aanleiding om wel procesbelang aan te nemen. Procesbelang bestaat immers wel indien het beroep gericht is tegen het niet vergoeden van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Het College stelt in dit verband vast dat het beroep van appellante ook is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van dergelijke kosten. Het College acht het beroep daarom ontvankelijk en overweegt verder als volgt.
4.3
Als uitgangspunt geldt dat appellante 39,99 toeslagrechten heeft met een totale waarde van
€ 19.006,85. Met toepassing van de hier verder niet ter discussie staande modulatiekorting heeft verweerder bij het bestreden besluit het totale beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag uitgekeerd omdat 39.99 ha geconstateerd was. Een vergroting van de door verweerder gemeten oppervlakte door de in geding zijnde gedeelten van de door appellante opgegeven percelen mee te tellen zou aan de hoogte van de bedrijfstoeslag niets kunnen toevoegen. Hierin ziet het College aanleiding de beroepsgronden die zien op een dergelijke vergroting niet inhoudelijk te beoordelen. De toekomstige belangen die appellante heeft gesteld, leiden niet tot een ander oordeel. Indien een sanctie in een toekomstig jaar aan de orde is wegens – kort gezegd – een herhaaldelijke fout/opzet, zal in de procedure die daartegen is gericht aan de orde moeten worden gesteld of en in hoeverre er sprake was van een herhaaldelijke fout. Hetgeen appellante aanvoert kan dan ook niet slagen.
4.4 Ten aanzien van de kosten voor de GPS-meting die appellante in de bezwaarfase heeft uitgevoerd stelt het College vast dat appellante twee GPS-metingen heeft laten verrichten. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de met de metingen gemoeide kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De eerste GPS meting is weliswaar ingebracht bij de aanvraag, maar bevatte geen x/y-coördinaten als gevolg waarvan verweerder de meting niet heeft kunnen gebruiken. De tweede GPS-meting is, zo blijkt uit hetgeen appellante ter zitting heeft verklaard, niet in de procedure gebracht.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.
w.g. M. Munsterman w.g. E. van Kerkhoven