Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2013 in de zaak tussen
maatschap [A], te [vestigingsplaats], appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
NL [nummer 1] en NL [nummer 2] niet meer op het bedrijf aanwezig waren, maar niet aan het
I&R-systeem waren afgemeld. Ingevolge artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 stelt elke houder van dieren de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
De meldingsmogelijkheid voor Rendac is - naar aanleiding van wensen uit de sector - aangeboden als service richting de houder. De houder blijft verantwoordelijk voor het doen van de melding. Wil hij zekerheid dat die melding correct is geschied, dan kan hij ervoor kiezen de melding zelf alsnog te doen bij het I&R-register. Indien Rendac de doodmelding al heeft gedaan, krijgt de houder een foutmelding, waaruit duidelijk wordt dat het bewuste dier al is doodgemeld. De houder kan er ook voor kiezen om eerst een doodmelding aan het I&R-systeem te doen en daarna pas Rendac te benaderen. Bij de melding aan Rendac volgt in dat geval een foutmelding: “dier staat niet meer op de stallijst”. Dit dier komt vervolgens op de uitvallijst van Rendac te staan die dagelijks naar verweerder wordt gestuurd. Daar wordt nagegaan wat er met het betreffende dier aan de hand is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat indien de houder voor het melden van een dood dier gebruik maakt van de combimelding via Rendac dit hem niet ontslaat van de verplichting om na te gaan of de melding succesvol in het I&R-systeem is opgenomen.
31 december 1997 geboren dieren worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor. Op 8 februari 2010 heeft appellante 5 oormerken besteld en op
16 februari 2010 nog eens 21 oormerken. Appellante heeft weliswaar binnen 10 werkdagen voor 26 van de 27 runderen een vervangend merk besteld, maar heeft voor meer dan 5 runderen niet voldaan aan de in artikel 16 van de Regeling gestelde eis dat een houder in elk geval binnen 10 werkdagen nadat het verlies van het merk is geconstateerd het rund hermerkt.
Rund NL [nummer 1] is op 15 december 2008 opgehaald door Rendac en rund NL [nummer 2] is op
13 mei 2009 opgehaald. Een rund wordt alleen opgehaald wanneer het is aangemeld bij Rendac. Appellante wijst op de tegenstrijdige mededelingen van verweerder: enerzijds wordt aangegeven dat een houder een dood rund niet aan I&R dient te melden maar rechtstreeks aan Rendac die vervolgens automatisch een melding van het dode dier naar het I&R-systeem stuurt, zodat de houder zelf niet hoeft te melden aan I&R. Anderzijds wordt aangegeven dat appellante als houder altijd zelf verantwoordelijk blijft voor de registratie van de meldingen in het I&R-systeem.
(…)
Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij - stelt (…) de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn (…) in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden (…)”
Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden
1. Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw in een bepaald kalenderjaar (…) niet worden nageleefd tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer (…) wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen (…) verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
(…)”
(…)
– de beoordeling van een niet-naleving,
Met verweerder is het College van oordeel dat die omstandigheden voor rekening en risico van appellante dienen te blijven. Van appellante mag als ondernemer worden verwacht dat zij tijdig de hulp van derden inroept en apparatuur huurt als zij door tijdgebrek niet aan bepaalde werkzaamheden toekomt. Het College acht hierbij van belang dat verweerder een verzoek om uitstel voor het inzaaien van het vanggewas heeft afgewezen. Om die reden concludeert het College dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat appellante de hier aan de orde zijnde verplichting heeft overtreden.
niet-naleving wordt hersteld. Voorts overweegt het College dat appellante weliswaar binnen 10 werkdagen nadat het verlies van het merk van de runderen is geconstateerd voor 26 van de 27 runderen oormerken heeft bijbesteld, maar dat daarmee niet gezegd kan worden dat de niet-naleving tijdig is hersteld. Immers, appellante heeft in de eerste plaats voor een groot aantal runderen niet binnen 3 werkdagen na de dag waarop het merk is verloren een vervangend merk besteld en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij heeft voldaan aan de in artikel 16 van de Regeling identificatie en registratie van dieren gestelde eis dat alle runderen binnen 10 dagen na de constatering zijn hermerkt. Reeds om die reden is er naar het oordeel van het College geen sprake van herstel van de niet-naleving en kan deze om die reden niet van gering belang worden geacht. Dit betekent dat verweerder terecht een randvoorwaardenkorting heeft opgelegd naar aanleiding van de niet-naleving van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1760/2000.
Stcrt. 21-12-2010, nr. 20450) blijkens artikel 6, tweede lid, van die regels niet van toepassing zijn op niet-nalevingen die voor 1 januari 2011 zijn geconstateerd.
Appellante heeft er voorts op gewezen, dat zij de instructies van verweerder gevolgd heeft door de gestorven dieren rechtstreeks bij Rendac aan te melden. Verweerder heeft ter zitting niet ontkend, dat melding bij Rendac – zoals ook in de uitleg op verweerders elektronische loket bevestigd wordt – de enige handeling is die in geval van een gestorven rund (niet zijnde een pasgeboren kalf) van de landbouwer verwacht wordt, maar stelt zich niettemin op het standpunt, dat de landbouwer verantwoordelijk gesteld kan worden, als Rendac de melding niet doorgeeft aan het I&R-register.
Als een dergelijke automatische doormelding achterwege blijft, kan echter naar het oordeel van het College in redelijkheid niet volgehouden worden, dat dit het gevolg zou zijn van een handelen of nalaten van de landbouwer. Deze heeft immers aan de verplichting, opgenomen in artikel 7, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 door de melding bij Rendac voldaan aan de verplichting om de bevoegde autoritei in kennis te stellen van een verplaatsing van een rund. Derhalve kan niet gesproken worden van een handelen of nalaten in de zin van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 73/2009, dat aan de landbouwer verweten kan worden.