In de zaak tussen de maatschap [A] en [B] en de staatssecretaris van Economische Zaken, heeft appellante beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 december 2011, dat betrekking heeft op de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 26 juni 2013 de zaak ter zitting behandeld, waarbij [B] en de gemachtigde van verweerder, drs. M. Star, aanwezig waren. Na de behandeling is het onderzoek gesloten, maar het College heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak door te verwijzen naar de meervoudige kamer.
De aanleiding voor de heropening is de opgave van een aantal percelen in de Gecombineerde opgave van appellante, die volgens verweerder niet als landbouwgronden kunnen worden beschouwd. Verweerder beschuldigt appellante van opzettelijke onjuiste opgave in drie achtereenvolgende jaren. Het College oordeelt dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een opzettelijke onjuiste opgave in het betreffende jaar. Tevens moet worden beoordeeld of de gevolgen die verweerder aan zijn bevindingen heeft verbonden, namelijk de nihilstelling van de uitbetaling voor drie jaar, in overeenstemming zijn met de terughoudender lijn die verweerder hanteert bij de opbouw van de AAN-laag.
In de beslissing heeft het College het onderzoek heropend, de zaak ter behandeling verwezen naar een meervoudige kamer en verdere beslissingen aangehouden. De uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, raadsheer, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier.