ECLI:NL:CBB:2013:133

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
AWB 11/1112
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering dwangsom voor radio-uitzending zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant [A] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2011, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een last onder dwangsom die door de Minister van Economische Zaken aan appellant is opgelegd wegens het uitzenden van radio-uitzendingen zonder de vereiste vergunning. De minister had vastgesteld dat op 6 maart 2008 vanaf het perceel van appellant een radio-uitzending had plaatsgevonden in strijd met de Telecommunicatiewet. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 mei 2008, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De minister heeft later, op 1 juli 2010, overgegaan tot invordering van de dwangsom, wat appellant heeft aangevochten.

Tijdens de zitting op 17 april 2013 heeft appellant betoogd dat hij geen nieuwe radiozendapparatuur heeft aangeschaft en dat de antenne op zijn perceel enkel voor betere ontvangst dient. Hij heeft ook gewezen op de aanwezigheid van andere antennemasten in de omgeving, wat de conclusies van de minister over de herkomst van de radiocommunicatiesignalen in twijfel trekt. De minister heeft in zijn verweer de methoden van opsporing en meting toegelicht, maar het College heeft vastgesteld dat het rapport van bevindingen geen duidelijke omschrijving bevat van de situatie ter plaatse. Hierdoor is het onduidelijk of de metingen correct zijn uitgevoerd en of de signalen daadwerkelijk van appellants antennemast afkomstig zijn.

Het College heeft geoordeeld dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat de radiosignalen van appellants perceel afkomstig waren. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak is vernietigd, en het College heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard. De minister is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/1112 15 augustus 2013
15353
Uitspraak op het hoger beroep van:
[A], te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 3 november 2011, ECLI: NL: RBROT: 2011: BU3330 (de aangevallen uitspraak) in het geding tussen appellant
en
de
Minister van Economische Zaken(hierna: de minister).
Gemachtigde van appellant: mr. S. Wiersma, advocaat te Groningen.
Gemachtigden van de minister: R.A. Huiskens en mr. J.I.M. van der Vange, werkzaam bij het Agentschap Telecom.

1.Het procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft bij brief van 12 december 2011, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 april 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant met zijn gemachtigde en de gemachtigden van de minister zijn verschenen. Tevens is namens de minister verschenen A. de Boer.

2.De grondslag van het geschil

2.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2
Bij besluit van 30 mei 2008 heeft de minister aan appellant een last onder dwangsom opgelegd. In dit besluit concludeert de minister dat op 6 maart 2008 vanaf het perceel van appellant in strijd met artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) een radio-uitzending heeft plaatsgevonden op een frequentie van ongeveer 100,0 megahertz in de FM-omroepband. De minister heeft appellant gesommeerd geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 1 juli 2010 is de minister overgegaan tot invordering van een volgens de minister op 2 april 2010 van rechtswege verbeurde dwangsom. In dit besluit heeft de minister overwogen dat uit radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatste ingesteld onderzoek van het Agentschap Telecom is gebleken dat op 2 april 2010 radiocommunicatiesignalen werden uitgestraald via antennes die waren gemonteerd in de antennemast op het perceel van appellant op een frequentie van ongeveer 100,0 megahertz in de FM-omroepband.
2.3
Bij besluit van 15 oktober 2010, heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juli 2010 ongegrond verklaard. Het beroep bij de rechtbank was gericht tegen het besluit van 15 oktober 2010.

3.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.

4.De standpunten van partijen in hoger beroep

4.1
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en voert het volgende aan. Nadat het Agentschap Telecom in 2008 zijn zendinstallatie in beslag heeft genomen, heeft hij niet opnieuw radiozendapparatuur aangeschaft en is hij geen uitzendingen gaan verzorgen via de antenne achter zijn huis en heeft hij evenmin anderen de gelegenheid verschaft via zijn antenne uit te zenden. Appellant heeft de mast niet verwijderd na 6 maart 2008, omdat hij met de mast een betere radio-ontvangst heeft.
Nabij de woning van appellant zijn/waren meerdere voor uitzending geschikte antennes. Het gaat om de directe buurman op een tiental meters afstand, de achterbuurman op zo’n honderd meter afstand en nog vijf masten. Het rapport van bevindingen van 7 april 2010 kent een aantal evidente omissies die cruciaal zijn. De inspecteur heeft niet vermeld dat hij het rapport in de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar ambstedig heeft opgemaakt. En ook vermeldt hij niet waar zijn onderzoek ter plekke uit heeft bestaan. Gelet op de aanwezige zendmasten was het in dit geval noodzakelijk om ter plekke nader onderzoek te doen. Als de inspecteur zijn auto had verlaten dan had hij de andere antennes gezien, waaronder die van de naaste buurman.
Bij brief van 13 juli 2011 heeft de minister de rechtbank nader geïnformeerd over de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de metingen. In deze brief staat dat met een counterratelaar precisiemeting mogelijk is, maar in het rapport van bevindingen maakt de inspecteur geen gewag van een counterratelaar. Appellant maakt uit de beschrijving van de meting op dat de auto niet was voorzien van een counterratelaar. Het ontgaat appellant bovendien waarom de meetgegevens niet zouden kunnen worden opgeslagen. De zorgvuldigheid van de onderzoeken van het Agentschap Telecom is hiermee al in het geding. De minister doet voorkomen alsof het alleen om een richting gaat van waaruit wordt uitgezonden en als daar een zendmast is te zien dan zou dat de zendmast zijn waarmee is uitgezonden.
4.2
De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Ter beoordeling van het College staat of de aangevallen uitspraak kan standhouden. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.2
Het College stelt vast dat het dwangsombesluit van 30 mei 2008 in rechte vaststaat, omdat appellant tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt. Derhalve staat slechts ter beoordeling of de bij besluit van 30 mei 2008 opgelegde last is overtreden en of er geen bijzondere redenen bestaan om van invordering van de dwangsom af te zien.
5.3
De minister beroept zich op het rapport van bevindingen van 2 april 2010, waarin staat vermeld dat een beëdigd opsporingsambtenaar door middel van radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatste ingesteld onderzoek heeft vastgesteld dat radiocommunicatiesignalen werden uitgezonden door een zender middels enkele verticaal gepolariseerde antennes, die waren gemonteerd in een antennemast die stond opgesteld op het perceel van appellant. In het verweerschrift, ter zitting en onder verwijzing naar zijn in de beroepsprocedure ingebrachte brief van 13 juli 2011, heeft de minister nader toegelicht hoe de opsporingsprocedure door middel van radiopeilingen en veldsterktemetingen werkt, welke apparatuur daarbij wordt gebruikt en aan welke specificaties deze voldoet, en hoe deze procedure heeft geleid tot de vaststelling dat de opgevangen radiosignalen werden uitgezonden vanaf de antennemast op het perceel van appellant. Hierbij heeft de minister benadrukt dat het peilen en meten niet op een momentopname berust, maar altijd een voortdurend proces is dat wordt verricht vanuit verschillende punten totdat is vastgesteld waarvandaan wordt uitgezonden.
Het College stelt vast dat het rapport van bevindingen geen omschrijving bevat van de situatie ter plaatse, die zoals appellant onweersproken heeft gesteld, wordt gekenmerkt doordat er meerdere antennemasten staan opgesteld in de onmiddellijke en wijdere omgeving van appellants woning. Hierdoor is niet duidelijk of de controlerend ambtenaar zich ter plaatse op de hoogte heeft gesteld van omstandigheden die de meting mogelijk konden beïnvloeden. Evenmin is duidelijk hoe en aan de hand van welke vaststellingen de controlerend ambtenaar ter plaatse deze omstandigheden heeft beoordeeld en tot zijn conclusie kon komen dat was uitgesloten dat de waargenomen radiocommunicatiesignalen vanuit een andere antennemast werden uitgezonden dan de antennemast op het perceel van appellant. De algemene uiteenzetting van de zijde van de minister over de door hem gebruikte opsporingsprocedure en de daarbij gebruikte apparatuur en de specificaties waaraan deze voldoet, in antwoord op appellants grond, geeft evenmin nadere duidelijkheid over het onderzoek ter plaatse. Het College merkt hierbij op dat inspecteur die ter zitting aanwezig was, niet de inspecteur is die het onderzoek ter plaatse heeft uitgevoerd. Ook hij kon derhalve geen nadere uiteenzetting geven over het uitgevoerde onderzoek. De weergave die de minister heeft gegeven van het uitgevoerde onderzoek wettigt daarom, bezien in het licht van de overgelegde stukken en de uiteenzettingen ter zitting, niet de conclusie dat uitgesloten kan worden dat de radiosignalen zijn uitgezonden van een andere antennemast dan die op het perceel van appellant. Appellants stelling dat de waargenomen radiosignalen van een andere antennemast afkomstig waren wordt hiermee niet weerlegd, zodat deze grond slaagt.
5.4
Het hoger beroep is gegrond, en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal het College het bezwaar van appellant gegrond verklaren, het besluit op bezwaar van 15 oktober 2010 vernietigen, en het besluit in primo van 1 juli 2010 herroepen.
De minister zal met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht worden veroordeeld in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand, die op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 944,-- (één punt voor het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting bij het College, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 472,--). Van proceskosten in bezwaar of beroep is het College niet gebleken. Tot slot zal het griffierecht in beroep en hoger beroep aan appellant moeten worden vergoed.

6.De beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond, en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit in primo;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het besluit op bezwaar;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat de minister het door appellant in hoger beroep en beroep betaalde griffiegeld ten bedrage van respectievelijk € 227,-- (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) en € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2013.
w.g. H.S.J. Albers w.g. I.C. Hof