2. 3Het College komt tot de volgende beoordeling.
2.3.1 Verordening (EG) nr. 1234/2007 (verder: Vo. 1234/2007) bevat bepalingen ten behoeve van een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, waaronder bepalingen ten aanzien van productenorganisaties. In artikel 122, aanhef, en onder c, van Vo. 1234/2007 is bepaald dat lidstaten producentenorganisaties erkennen die een specifiek doel nastreven, dat voor de sector groente en fruit, betrekking heeft op de doelstelling (onder meer) het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren. In artikel 125 bis, eerste lid, aanhef, en onder c, Vo. 1234/2007 is bepaald dat op grond van de Statuten van een producentenorganisatie in de sector groenten en fruit de aangesloten producenten met name verplicht zijn hun volledige productie via de producentenorganisaties te verkopen. In artikel 125 ter, eerste lid, en onder f, Vo. 1234/2007 is bepaald dat de lidstaten als producentenorganisatie in de sector groenten en fruit erkennen alle rechtspersonen die een verzoek om erkenning indienen op voorwaarde dat zij hun activiteiten commercieel en boekhoudkundig correct beheren. Artikel 125 quinquies van Vo. 1234/2007 schrijft voor dat lidstaten mogen toestaan dat producentorganisaties werkzaamheden uitbesteden, mits ze voldoende bewijs krijgen dat dit de realisatie van de doelstelling ten goede komt.
2.3.2 De Uitvoeringsverordening (EG) nr. 543/2011 (verder: Vo. 543/2011) bevat nadere bepalingen voor de toepassing van Vo. 1234/2007. In artikel 23 van Vo. 543/2011 worden eisen gesteld aan de structuur en de activiteiten van de producentenorganisaties. Ze moeten beschikken over het personeel, de infrastructuur en de uitrusting die nodig zijn voor de naleving van onder meer de eisen van artikel 122, eerste alinea onder c, het concentreren van aanbod en op de markt brengen van de producten, en artikel 125 ter, eerste lid, onder e, van Vo. 1234/2007, het daadwerkelijk ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen voor onder meer verzameling, opslag en verpakking, en voor de vervulling van hun belangrijkste functies. Het gaat dan met name om de functies op het gebied van:
a. kennis van de productie van hun leden;
b. ophaling, sortering, opslag en verpakking van de productie van hun leden;
c. commercieel en budgettair beheer, en
d. gecentraliseerde boekhouding en een factureringssysteem.
In artikel 26, eerste lid, Vo. 543/2011 is bepaald dat de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie betreft de concentratie van het aanbod en de afzet van de producten van haar leden waarvoor zij is erkend. In artikel 27 van Vo. 543/2011 is bepaald dat uitbesteding van activiteiten, zoals verzameling, opslag, verpakking en afzet van de producten, betekent dat de producentenorganisatie een commerciële regeling treft met een andere entiteit voor de uitvoering van de betreffende activiteit. De producentenorganisatie blijft bij uitbesteding verantwoordelijk voor de uitvoering van die activiteiten, voor de algemene beheerscontrole en het toezicht op de voor de uitbesteding getroffen commerciële regeling.
2.3.3 In de circulaire met volgnummer GMO 014-2009 heeft verweerder de voorschriften die gelden voor erkende producentenorganisaties nader uitgewerkt. Aanbodbundeling dient te gebeuren door middel van een accuraat en deugdelijk systeem van aanvoerprognoses en areaalenquêtes. De producentenorganisatie dient een aantoonbaar actief controle- en sanctiebeleid uit te voeren ten aanzien van met name de verplichting de producten gecentraliseerd, via de producentenorganisatie, te verkopen. Bij uitbesteding dient in een bestuursstuk te zijn beschreven welke activiteiten aan welke andere entiteit of leden zijn uitbesteed, waarom de activiteiten worden uitbesteed en welke afspraken zijn gemaakt. Elk jaar, in principe voor 1 maart, dienen diverse stukken te worden overgelegd, waaronder bestuursevaluaties omtrent de afzet en de aanbodbundeling en uitbesteding van activiteiten en de jaarrekening over het afgelopen boekjaar. De circulaire met volgnummer GMO 004-2010 bevat uitleg ten aanzien van het vereiste dat producenten verplicht zijn hun volledige productie via de producentenorganisaties te verkopen. Onder meer is daarin opgenomen dat leden van een producentenorganisatie in al hun marketing- of verkoopgerelateerde uitingen, waaronder begrepen
websites en folders, moeten vermelden dat zij zijn aangesloten bij een erkende producentenorganisatie.
2.3.4 Van een producentenorganisatie die opzettelijk of uit grove nalatigheid een ernstige inbreuk op de erkenningscriteria pleegt wordt op grond van artikel 114, Vo. 543/2011 de erkenning ingetrokken. De erkenning wordt volgens het eerste lid van artikel 114 met name ingetrokken wanneer de niet-naleving van de erkenningscriteria betrekking heeft op een inbreuk op de voorschriften van artikel 21, artikel 23, artikel 26, eerste en tweede lid, of artikel 31 van Vo. 543/2011. De intrekking treedt in werking op de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld.
2.4.1 Het College is van oordeel dat appellante ten aanzien van de voor haar geldende verplichtingen dusdanig in gebreke is gebleven dat verweerder terecht op grond van artikel 114 van Vo. 543/2011 in verband met grove nalatigheid de erkenning van appellante als producentenorganisatie heeft ingetrokken. Uit de hiervoor weergegeven regelgeving volgt duidelijk dat de bewijslast dat aan de verplichtingen wordt voldaan bij de producentenorganisatie ligt. Met name moet aantoonbaar het aanbod van producten worden gebundeld, de afzet centraal geregeld worden en er op gestuurd en gecontroleerd worden dat producten alleen via de producentenorganisatie worden verkocht. Daarvan is onvoldoende gebleken. Appellante stuurt niet op het systematisch aanleveren van gegevens, zoals de aanvoerprognoses, op een zodanige wijze dat deze inzichtelijk en bruikbaar zijn voor controle. In dat kader is voorts van belang dat zij niet doorlopend gegevens over omzet en afgeleverde producten verzamelt. Verder kiest zij er voor controlebezoeken niet vast te leggen en keuzes voor uitbesteding van activiteiten en de in verband daarmee gemaakte afspraken niet inzichtelijk te maken en op te tekenen. Daarbij komt dat zij geen kenbare commerciële regelingen treft ten aanzien van uitbesteding van activiteiten. Verweerder heeft op basis hiervan terecht geconcludeerd dat appellante inbreuk pleegt op de erkenningscriteria. De stelling dat de aan de intrekking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden feitelijke grondslag missen, kan niet worden gevolgd. Er is voldoende komen vast te staan dat stukken en/of een systeem waarmee inzichtelijk kan worden gemaakt hoe en dat appellante uitvoering geeft aan haar hoofdtaak ontbreken alsmede dat gegevens en afspraken niet worden vastgelegd. Dat verweerder onredelijke eisen stelt aan de aard en de inhoud van de stukken en/of een systeem, kan naar het oordeel van het College niet gezegd worden. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellante ook niet op andere wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen die voor haar als erkende producentenorganisatie gelden, naleeft. De stelling dat de door verweerder gestelde eisen steeds veranderen, niet kenbaar zijn en een aantal eisen pas in het bestreden besluit wordt tegengeworpen leidt niet tot de door appellante gewenste conclusie. De aan appellante tegengeworpen gebreken betreffen verplichtingen die duidelijk uit de toepasselijke verordeningen volgen en bovendien vaak zijn uitgewerkt in circulaires. Overigens zijn de uitwerkingen die in de circulaires zijn neergelegd naar het oordeel van het College geen nieuwe eisen, maar geven die circulaires informatie over de voorschriften die zijn neergelegd in de Verordeningen en de wijze waarop de producentenorganisaties kunnen voldoen aan die voorschriften. Een voorafgaande waarschuwing is niet nodig om tot intrekking over te gaan, als de inbreuk (mede) voorschriften van artikel 23 en artikel 26 van Vo. 543/2011 betreft, zoals hier aan de orde.
2.4.2 Dat eerder de schorsing van de erkenning is opgeheven staat niet in de weg aan intrekking van de erkenning. In het besluit van 12 augustus 2010 is vermeld dat tijdens de controle van 30 juli 2010 is vastgesteld dat appellante maatregelen had getroffen op de punten waaraan ten tijde van schorsing niet werd voldaan. De inbreuk op andere erkenningsvoorwaarden, die ook de hoofdtaak en de belangrijkste functies betreffen, zoals vermeld in artikel 23 en 26 van Vo. 543/2011, was niet aan de schorsing ten grondslag gelegd en speelde dus ook geen rol bij de opheffing van de schorsing. In het besluit van 12 augustus 2010 is uitdrukkelijk aangegeven dat tijdens controles zal worden getoetst of appellante zich nog steeds houdt aan de maatregelen die zij naar aanleiding van de schorsing heeft getroffen én of zij zich aan (alle) overige erkenningsvoorwaarden houdt. Als vervolgens geconstateerd wordt dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de erkenningscriteria die opzettelijk of uit grove nalatigheid is gepleegd, is verweerder, ingevolge artikel 114 van Vo. 543/2011, gehouden de erkenning in te trekken.
2.4.3 De opheffing van de schorsing, welke schorsing gebaseerd was op het tijdelijk niet voldoen aan bepaalde punten, laat onverlet dat op een later moment geconstateerd kan worden dat ook op andere punten al sinds langere tijd niet aan de erkenningscriteria wordt voldaan. Volgens artikel 114 van Vo. 543/2011 treedt de intrekking in werking op de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld. Verweerder heeft daar de datum van 1 januari 2010 op gebaseerd. Anders dan voor schorsing, zoals in het destijds geldende artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 en thans in artikel 114, tweede lid, van Vo. 543/2011, is bepaald, is voor intrekking niet bepalend op welke dag de controle heeft plaats gevonden. Artikel 3:40 Awb staat ook niet in de weg aan de toekenning van terugwerkende kracht aan de intrekking van de erkenning. De terugwerkende kracht vloeit immers voort uit de Verordening en heeft daarom voorrang op nationaal recht, zoals eerder ook al is geoordeeld in eerdergenoemde uitspraak van het College van 2 maart 2011. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de intrekking van de erkenning ongegrond is.