Uitspraak
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam, hierna: AFM,
te Amsterdam.
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De grondslag van het geschil
3.De uitspraak van de rechtbank
4.De standpunten van partijen in hoger beroep
Voorts deed zich een omstandigheid voor die ter bevordering van een gerechtvaardigde koersvorming van door de bieder of de doelvennootschap uitgegeven effecten een openbare mededeling noodzakelijk maakte. De koers van het aandeel [C] opende op 9 juli 2007 2,88% hoger, zonder dat daar een voor beleggers kenbare aanleiding voor leek te zijn. Een half uur na opening van de beurs was de koers met 5,73% gestegen. Om 10.00 uur was er reeds sprake van een stijging van 8,49%. Om 12.14 uur – het moment dat de handel in het aandeel [C] stilgelegd werd – was de koers met 11,39% gestegen, nog altijd zonder dat daar een logische verklaring voor leek te zijn op grond van informatie die op dat moment openbaar was. Bovendien waren er op 9 juli 2007 in het eerste half uur uitzonderlijk veel aandelen [C] verhandeld, namelijk 2,5 miljoen. Op de handelsdag daarvoor waren er in totaal 2,3 miljoen aandelen [C] verhandeld. Het totaal aantal aandelen [C] dat op 9 juli 2007 – tot het moment van stillegging van de handel – was verhandeld, was ruim 8,9 miljoen. De AEX kende die dag een stijging van slechts 0,4%, zodat de koersstijging van het aandeel [C] niet kon worden toegeschreven aan een zeer positieve stemming op de beurs. Er was op grond van de openbare informatie voor beleggers geen aanwijsbare oorzaak voor de opmerkelijke koersstijging en handelsvolume van het aandeel [C] in de ochtend van 9 juli 2007. Dit kan wel worden verklaard door het feit dat vergevorderde overnamebesprekingen werden gevoerd, waarvan andere personen dan insiders klaarblijkelijk op de hoogte waren geraakt. Er is dan ook sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 9b, tweede lid, aanhef en onder c, Bte. AFM verwijst daartoe ook naar de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2010 (www.rechtspraak.nl, LJN: BN2146) in de (boete)zaak tegen [C]. Dat sprake is van een dergelijke omstandigheid staat ook rechtens vast, nu [A] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank hanteert met betrekking tot artikel 9b, eerste lid, Bte geen juist toetsingkader. De koersvorming op zichzelf is geen omstandigheid als bedoeld in deze bepaling, maar een koersvorming welke erop kan wijzen dat informatie over overnamebesprekingen uitgelekt is. Koersvorming is een ontwikkeling die er op wijst dat het feit dat overnamebesprekingen werden gevoerd, bekend was geworden bij anderen dan de insiders. De omstandigheid als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, Bte betreft het feit dat koersgevoelige informatie (er vonden overnamebesprekingen plaats) was uitgelekt. Dat deze koersgevoelige informatie was uitgelekt, blijkt uit de ongebruikelijke koersvorming van het aandeel [C] in de ochtend van 9 juli 2007. De rechtbank had moeten oordelen of het feit dat koersgevoelige informatie was uitgelekt met betrekking tot de overnamebesprekingen een omstandigheid was die (ook) [A] aanging. Dat is het geval. Het ging om overnamebesprekingen met betrekking tot een overname door [A]. Deze overnamebesprekingen en het uitlekken van koersgevoelige informatie daarover zijn omstandigheden die zowel [C] als [A] aangaan. Dit blijkt ook uit het doel en de strekking van artikel 9b, eerste lid, Bte. Uit de toelichting volgt dat de wetgever niet alleen de doelvennootschap, maar tevens de bieder heeft willen verplichten om informatie openbaar te maken wanneer dat voor de aandeelhouders van de doelvennootschap relevant kan zijn. Het betreft een vergaande, maar goed te rechtvaardigen verplichting voor de bieder. Voorkomen dient te worden dat er een situatie zou ontstaan waarin de bieder noch de doelvennootschap verplicht zouden zijn om koersgevoelige informatie openbaar te maken. Uit de tekst noch de toelichting volgt dat de omstandigheid, dat (mogelijk) informatie met betrekking tot overnamebesprekingen is uitgelekt, een omstandigheid zou zijn die slechts de doelvennootschap zou aangaan. Het doet niet ter zake dat de betreffende omstandigheid (het uitlekken van informatie) invloed had op de koers van de doelvennootschap en niet op de koers van de bieder.
De tekst van artikel 9b, tweede lid, aanhef en onder c, Bte is duidelijk. Die laat geen andere uitleg toe dan dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, Bte de koersvorming is als bedoeld in die bepaling. De toelichting waarnaar door AFM wordt verwezen ziet niet specifiek op artikel 9b, tweede lid, aanhef en onder c, Bte en brengt daarom niet mee dat die bepaling gelezen en geïnterpreteerd zou moeten worden op de niet-letterlijke wijze die AFM stelt. Evenmin kan de werking van de huidige regelgeving – zoals neergelegd in artikel 5:25i Wft – daartoe leiden. AFM merkt ten onrechte het feit dat overnamebesprekingen werden gevoerd die bekend waren geworden bij anderen dan insiders aan als de relevante omstandigheid in plaats van de koersvorming. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de koersvorming van het aandeel [C] de omstandigheid was als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, Bte. Die koersvorming ging [A] niet aan.
De omstandigheden op maandagochtend 9 juli 2007 maakten dat geen sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 9b, tweede lid, aanhef en onder c, Bte die [A] verplichtte een persbericht uit te geven. Er waren geen aanwijzingen dat [A] had moeten oordelen dat sprake was van een lek. Sinds 2003 waren er geruchten over een overname van [C] door [A] en bestond er bijzondere aandacht voor het aandeel [C]. De volatiliteit is vanaf die periode sterk toegenomen. Vanaf 2005 was het aandeel [C] zelfs aan te merken als zeer volatiel. De geruchten werden nieuw leven in geblazen nadat [A] op 3 juli 2007 aankondigde dat zij in onderhandeling was getreden over de verkoop van haar koekjesdivisie. In de media werd de gedachte geuit dat [A] als gevolg van de verkoop financiële middelen zou verkrijgen om overnames te doen. De koers van het aandeel [C] heeft op deze geruchten positief gereageerd. Bovendien deden op maandagochtend 9 juli 2007 nog andere overnamegeruchten de ronde. De praktijk leert dat de koers van een aandeel op basis van (pure) geruchtenvorming een hoge vlucht kan nemen. De koers en omzet van het eigen aandeel van [A] vertoonden nauwelijks beweging die ochtend. Voorts was de stemming op de Amsterdamse beurs die dag opperbest. Voor de koersvorming van het aandeel [C] waren dan ook duidelijke, andere verklaringen.
Uit de feiten blijkt dat op maandagochtend 9 juli 2007 geen gesprekken werden gevoerd tussen [A] en [C]. De gesprekken waren de dag ervoor expliciet afgebroken. Er was slechts een afspraak gemaakt voor halverwege de volgende ochtend om te bezien of er een basis was om overeenstemming te kunnen bereiken. Pas in de middag van 9 juli 2007 vonden (intensieve) overnamegesprekken plaats. Tot die tijd was van voorbereiding van een openbaar bod geen sprake.
Toepassing van de huidige regelgeving zou tot een voor [A] gunstiger uitkomst leiden. Bieders die kwalificeren als een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 5:25i Wft (kort gezegd: Nederlandse bieders) hebben uitsluitend een verplichting tot het onverwijld openbaar maken van koersgevoelige informatie indien deze rechtstreeks op hen van toepassing is en dus koersgevoelig is ten aanzien van hun eigen aandeel en niet dat van de doelvennootschap. Het toestaan van deze ongelijkheid tussen Nederlandse bieders en buitenlandse bieders is ontoelaatbaar, aldus [A].
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3 daarvan is evenmin een beperking aangebracht in de door [A] bepleite zin. De publicatieplicht geldt voor de bij het openbaar bod betrokken vennootschappen; de koersvorming betreft de aandelen in een van de vennootschappen.
9 juli 2007 voor [A] aanleiding had moeten zijn een openbare mededeling te doen van de koersgevoelige informatie. [A] heeft erop gewezen dat het aandeel [C] al jaren volatiel was, dat er ook al jaren geruchten waren over een mogelijke overname van [C] door [A], dat deze geruchten heviger werden nadat [A] op 3 juli 2007 bekend had gemaakt dat zij onderhandelde over verkoop van haar koekjesdivisie aan [D], dat ook [E] en
private equitygenoemd werden als geïnteresseerden, alsmede dat de koers en omzet van het aandeel [A] op de beurs van [B] nauwelijks beweging vertoonden. Al die omstandigheden doen echter niet af aan de uitzonderlijke koers- en omzetontwikkeling van het aandeel [C] op 9 juli 2007 en de mogelijkheid dat de overnamebesprekingen tussen [A] en [C] bekend waren geraakt bij derden die van die wetenschap gebruik konden maken. [A] heeft ook naar voren gebracht dat de stemming op de beurs in Amsterdam die dag “opperbest” was, maar AFM heeft daar onweersproken tegenover gesteld dat er die dag slechts sprake was van een geringe stijging van de AEX van 0,4%.
9 juli 2007 om 17.30 uur een persbericht uit te brengen heeft [A] artikel 9b, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, onder c, Bte overtreden.
9 juli 2007 (te weten het Bte) en dat AFM op grond van artikel 1, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht daarom moet afzien van het opleggen van een boete.
6.De beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2010;
- verklaart het beroep van [A] tegen het besluit van 29 december 2008 ongegrond.