2. De beoordeling van het geschil
2.1 Nadat appellanten beroep hadden ingesteld heeft verweerder op 19 juli 2012 een gewijzigd besluit op het bezwaar van appellanten genomen, waarbij de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn verklaard en een (gewijzigde) proceskostenvergoeding is toegekend. Omdat dit nieuwe besluit niet geheel aan het beroep van appellanten tegemoet komt, wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit.
2.2 Appellanten voeren nog drie gronden aan tegen het (gewijzigde) besluit.
- Verplichte aansluiting bij het Productschap is in strijd met artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
- De voor het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel ingehouden heffing (HbAG-heffing) had volledig gerestitueerd moeten worden. Appellanten hebben ook recht op restitutie van hetgeen is afgedragen bij verhandeling via de veiling.
- Tenslotte stellen appellanten zich op het standpunt dat de toegekende proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure onjuist is berekend.
Het College zal hieronder op die gronden ingaan.
2.3 Het College heeft zich al meerdere malen uitgelaten over de stelling dat er sprake is van strijd met artikel 11 EVRM. Die stelling kan naar het oordeel van het College niet slagen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het College naar overweging 5.1 in de uitspraak van het College van 30 juni 2010 (LJN: BN0939).
2.4 Het betoog van appellanten dat ten onrechte de via de veilingtransacties geheven heffing van een ander bedrijfslichaam (het HbAG) niet volledig is gerestitueerd treft evenmin doel. Zoals eerder geoordeeld wordt er bij dit standpunt aan voorbij gezien dat bij verkopen buiten de veiling om het HbAG-gedeelte van de heffing is opgelegd door verweerder, maar dat niet hetzelfde geldt voor de verkopen via de veiling. Zoals in de uitspraak van 17 december 2009 (LJN: BL3965) is geoordeeld geschiedt de inhouding van het HbAG-gedeelte door de veiling op basis van privaatrechtelijke afspraken tussen de veiling en de verkoper/koper. Er is in dit stadium geen sprake van het opleggen van een HbAG-heffing door verweerder. In de gevallen waarin verweerder niet vervolgens bij eindnota de
HbAG-heffing ter zake van de verkopen via de veiling oplegt is hij niet gehouden dit deel van de heffing terug te betalen.
2.5 Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen, voor zover hier van belang, voor vergoeding in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor vaststelling van het bedrag gelden de in de bijlage bij dat besluit opgenomen tarieven. In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. Onder samenhangende zaken wordt verstaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen. Uit de bijlage bij het Besluit volgt dat aan een bezwaarschrift 1 punt wordt toegekend, ter waarde van €437,--. Voor samenhangende zaken geldt dat voor 4 of meer zaken het bedrag vermenigvuldigd wordt met de factor 1,5. Zijn het er minder dan 4 dan is de vermenigvuldigingsfactor 1.
2.6 Bij besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder de proceskostenvergoeding herzien, in die zin dat in totaal €2.403,50 is toegekend (5,5 punt, ter waarde van €437,--). Bezwaren die binnen een periode van drie maanden zijn gemaakt en gericht zijn tegen heffingen op grond van dezelfde Verordening en jaargang heeft verweerder als samenhangende zaken aangemerkt en dit bedrag vermenigvuldigd met de factor 1,5 als dit 4 of meer zaken betrof. Verder heeft verweerder zich op het standpuntgesteld dat de hoorzitting in deze (en andere) zaken al vergoed is.
2.7 Niet in geschil is dat de bezwaren die als samenhangende zaken zijn beschouwd gericht zijn tegen nagenoeg identieke besluiten en op vergelijkbare gronden zijn gemaakt. Appellanten stellen echter dat er geen sprake is van bezwaren die nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend, zoals ook vereist is op grond van het Besluit.
In totaal gaat het blijkens de bijlage bij het besluit van 16 maart 2012 om gegrond verklaarde bezwaren ingediend op 17 verschillende data. Naar het oordeel van het College is (nog) sprake van nagenoeg gelijktijdig ingediende bezwaren in de zin van artikel 3 van het Besluit indien tussen de bezwaren maximaal zes weken zit. Dat betekent in dit geval dat 7 punten hadden moeten worden toegekend en dat de proceskostenvergoeding had moeten zijn €3.059,--; voor 19 juli 2007, 26 juli 2007, 31 juli 2007 (1 punt), 6 september 2008, 7 september, 2008, 10 september 2008, 18 oktober 2007 (1,5 punt), 8 januari 2008, 15 januari 2008, 19 februari 2008, 21 februari 2008 (1,5 punt), 29 juli 2008, 1 augustus 2008, 9 september 2008 (1 punt), 18 oktober 2008, 22 oktober 2008 (1 punt) en 31 december 2008 (1 punt). De conclusie is dat het toegekende bedrag aan proceskosten in het besluit van 19 juli 2012 onjuist is.
2.8 Het College verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 19 juli 2012 gegrond. Het College vernietigt het besluit van 19 juli 2012, uitsluitend voor zover het ziet op de proceskostenvergoeding, stelt de proceskostenvergoeding van de bezwarenprocedure vast op een bedrag van in totaal €3.059,-- en bepaalt op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde onderdeel.
2.9 Het College acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten in verband met de door de gemachtigde van appellanten verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit worden deze vastgesteld op €874,-- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht).